NU Ned 1F 2F Deel B Spreken en Gesprekken H5 5.3 Klantgesprek

Klantgesprek
1 / 21
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Klantgesprek

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 5
Tweegesprekken

Slide 2 - Slide

Onderwerp
Je helpt een klant op de juiste manier

Slide 3 - Slide

Paragraaf
5.3 Klantgesprek

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
- Je helpt een klant in gesprek

Slide 5 - Slide

Een klantgesprek

Slide 6 - Slide

Een klantgesprek
In veel beroepen heb je te maken met klanken voor wie jij iets moet doen.
In een klantgesprek is je taalgebruik formeel én ben je beleefd.
Probeer met doorvragen erachter te komen welke wensen de klant heeft of wat het probleem is. 

Slide 7 - Slide

aanwijzingen
- Zeg u                                              - Geef een hand
- Sta of zit rechtop                      - Draai je lichaam en je gezicht naar de ander toe
- Controleer voor een gesprek of je haar en kleding goed zit
- Gebruik woorden als ‘neemt u me niet kwalijk’, ‘kan ik u misschien helpen?’, ‘als u het goed vindt…’
- Kijk de klant aan op een vriendelijke manier


Slide 8 - Slide

Je rondt een klantgesprek op de volgende manier af
A
Groetjes
B
Bedankt en tot ziens

Slide 9 - Quiz

Waar sluit je het EERSTE klantgesprek mee af?
A
Met vervolgstappen van de vraag / het probleem
B
Hartelijk dank en goede reis terug
C
Met een styling advies
D
Met afrekenen van het advies

Slide 10 - Quiz

Een klant koop iets op rekening, de klant betaalt
A
Contant
B
Via de bank
C
Later

Slide 11 - Quiz

Wat is duurder? Het behouden van je klant of het werven van nieuwe klanten?
A
het behouden van klanten
B
werven van nieuwe klanten

Slide 12 - Quiz

Er belt een klant naar de salon. Hoe help je de klant?

A
Je noemt alleen je voornaam
B
Je spreekt duidelijk en snel om tijd te besparen.
C
Je zegt Goedendag en je naam en de naam van de salon

Slide 13 - Quiz

Een klant belt met een opdracht, maar ik ben de naam van de klant vergeten.
Wat moet ik doen?
A
ik zeg niets tegen de baas
B
ik vraag een collega om hulp
C
ik ga meteen naar de baas en vertel wat er fout is gegaan
D
ik hoop dat de klant nog een keer belt

Slide 14 - Quiz

Wat is een klant?
A
Iemand die werkt in de winkel.
B
Iemand die iets koopt in de winkel.
C
Een klant wordt geholpen.
D
Een klant helpt anderen.

Slide 15 - Quiz

Hoe begroet je een klant, terwijl je een andere klant helpt?
A
Ik geef een vette knipoog
B
Ik negeer deze klant, want ik ben al bezig
C
Ik kijk de klant even aan en glimlach even.
D
Ik geef een knikje: ik heb u gezien

Slide 16 - Quiz

Een trouwe klant is een klant die vaak terug komt. (Vaste klant)
A
Onjuist
B
Juist

Slide 17 - Quiz

Een klant vraagt iets wat niet mogelijk is.
Wat zeg je tegen de klant ?
A
Je zegt "Nee, dat heb ik niet"
B
Je zegt " Helaas, dat heb ik niet", maar je zoekt naar een oplossing samen met de klant
C
Je zegt " Ga maar naar een andere winkel "
D
Je zegt " Wat een domme vraag"

Slide 18 - Quiz

Een klant wil schoenen van natuurlijk materiaal. Wat adviseer je de klant?
A
Leren schoenen
B
Kunststof schoenen

Slide 19 - Quiz

Hoe noem je een gesprek dat je met klanten voert?
A
Verkoopgesprek
B
Informeel gesprek
C
Formeel gesprek
D
Klantgesprek

Slide 20 - Quiz

Leren voor het instellingsexamen
- Je kunt een klant op de juiste manier helpen.

Slide 21 - Slide