De volgende situaties horen bij deze werkwoorden:
Noodzaak: 'moeten'
Waarschijnlijkheid: 'zullen'
Mogelijkheid: 'kunnen'
Wenselijkheid: 'willen'
Geen verplichting: 'hoeven'
Toestemming hebben: 'mogen'
morgen naar school lopen. (noodzaak)
Jij
daar misschien nog naar toe. (mogelijkheid)
Zij
daar niet na 8 uur 's avonds komen. (toestemming hebben)
Hij
niet iedere dag te sporten. (geen verplichting)
Zij
daar niet heen gaan, want het is ver weg. (waarschijnlijkheid)
Hij
zich er niet mee bemoeien. (wenselijkheid)
Wij
het project voor morgen nog voorbereiden. (noodzaak)
Zij
niet met ons mee doen. (mogelijkheid)
Ik
nog maar 3 opdrachten te maken. (geen verplichting)
Het feest
vanavond bij mij gevierd worden. (toestemming hebben)