Formuleren - 1v -week 19

Formuleren
Cursus 6 - §2 Verbanden tussen zinnen



1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Formuleren
Cursus 6 - §2 Verbanden tussen zinnen



Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Doelen deze les:

Leerdoelen: 

- herhalen correct begrenzen
- Je leert wat tekstverbanden zijn en hoe je deze kunt herkennen.
- Je leert wat signaalwoorden zijn.





Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Formuleren §1 Correct begrenzen


Wat weet je nog? 
Lesdoel: aan het einde van de les heb je met leestekens en voegwoorden geoefend. 



Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Welke voegwoorden kunnen aan het begin van de zin staan?
A
Geen enkel voegwoord kan aan het begin van de zin staan.
B
Sommige voegwoorden kunnen aan het begin van de zin staan.
C
Alle voegwoorden kunnen aan het begin van de zin staan.
D
Alleen voegwoorden die beginnen met een klinker kunnen aan het begin van de zin staan.

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Hoe kun je twee mededelingen samenvoegen?
A
Met een vraagteken.
B
Met een punt.
C
Met een voegwoord zoals 'maar', 'omdat' of 'zodat'.
D
Met een uitroepteken.

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Verbanden tussen zinnen 
ofwel 
Tekstverbanden
De zinnen van een alinea (en een tekst) houden verband met elkaar. Ook tussen delen van lange zinnen bestaat vaak een verband. 

Zulke tekstverbanden kun je aangeven met signaalwoorden als ook, maar en als. 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Even oefenen!
Welk signaalwoord? Welke verband is dit? 

1. Lucas had dagenlang spierpijn, ____________ hij zich dertig keer had opgedrukt. 
2. James maakt zijn huiswerk niet, ____________ zit online te gamen met Olivier.
3. __________ Tom zijn pyjama aantrekt, neemt hij een warme douche. 






Slide 8 - Slide

1. doordat - oorzaak
2. maar - tegenstelling 
3. voordat - tijdsverloop
Welk signaalwoord kun je gebruiken om een volgorde aan te geven?
A
Doordat
B
Voordat
C
Als
D
Nadat

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Welk signaalwoord kun je gebruiken om iets toe te voegen?
A
Als
B
Ook
C
Omdat
D
Maar

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Welk woord kun je gebruiken om aan te geven dat er een tegenstelling is?
A
Want
B
Dus
C
Maar
D
Omdat

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Welk voegwoord kun je gebruiken om een oorzaak aan te geven?
A
Doordat
B
Als
C
Terwijl
D
Omdat

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Even oefenen! 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Heb jij het doel behaald? 

Leerdoelen: 
- Je leert wat tekstverbanden zijn en hoe je deze kunt herkennen.
- Je leert wat signaalwoorden zijn.



Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Terugblik leerdoelen

Leerdoelen:

- Je leert wat tekstverbanden zijn en hoe je deze kunt herkennen.
- Je leert wat signaalwoorden zijn.


Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Ik weet wat een signaalwoord is.
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll

This item has no instructions

Ik kan een tekstverband herkennen
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll

This item has no instructions



Keuze 1 - Opdrachten maken van Cursus 6 Formuleren §2 - Verbanden tussen zinnen 

Keuze 2 - Extra instructie over tekstverbanden en signaalwoorden.

Keuze 3 - Mindmap maken over de theorie  van Nieuw Nederlands.







Lesdoel
Aan het eind van de les heb je aan de hand van je eigen keuze, geoefend met formuleren.
LES  - KEUZEMENU

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

LES - OEFENTOETS
Lesdoel
Deze les maak je de oefentoets van formuleren §2


1. Ga naar NieuwNederlands Online. 
2. Klik op Cursus 6 - Formuleren.
3. Scrol naar beneden en klik op oefentoets §2. Hoe goed beheers jij de theorie? 

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

LES - WOORDWEB
Als je zelf een tekst gaat schrijven, kun je een woordweb
maken om geschikte deelonderwerpen te bedenken.


Opdracht deze les
1. Noteer je onderwerp en schrijf er allerlei woorden omheen die met dat onderwerp te maken hebben.
2. Kijk welke woorden bij elkaar horen en maak daar groepjes van.
3. Kies drie of vier groepjes woorden waarover je het meest kunt vertellen: die groepjes zijn je deelonderwerpen. Je kunt een deelonderwerp in één of meer alinea’s uitwerken.
4. Schrijf in je aantekeningenschrift een inleiding voor je tekst. 
timer
15:00

Slide 21 - Slide

This item has no instructions