ww_vaste naamval

Naamvallen en werkwoorden met een vaste naamval
1 / 12
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Naamvallen en werkwoorden met een vaste naamval

Slide 1 - Slide

Grammatik C: Werkwoorden 
met een vaste naamval

Als je de volgende werkwoorden in de zin gebruikt of ziet staan, krijg je twee keer een 1ste naamval.

sein, werden, bleiben
Voorbeeld:
  • Sie sind der Lehrer von meinem Bruder.

Slide 2 - Slide

Grammatik C: Werkwoorden 
met een 3e naamval

Slide 3 - Slide

Grammatik C: Werkwoorden
 met een 4e naamval

Slide 4 - Slide

welke naamval heeft de meeste werkwoorden die de naamval bepalen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quiz

De werkwoorden sein, bleiben, werden horen bij de .....
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
geen naamval

Slide 6 - Quiz

De werkwoorden bitten, fragen en es gibt horen bij de ....
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
geen naamval

Slide 7 - Quiz

Voor welke naamval zorgen deze werkwoorden: gefallen, gehören, gelingen, glauben, gratulieren
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quiz

Kannst du ... [jouw opa] helfen?

Slide 9 - Open question

Wir fragen ... [de vrouw] nach dem Weg.

Slide 10 - Open question

Wie schmeckt ... [de moeder] die Pizza?

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Slide