Module 2 hoofdstuk 10 kijken naar kinderen

INCHECK: Hoe sta je er vandaag in?
😒🙁😐🙂😃
1 / 46
next
Slide 1: Poll
MentorlesMBOStudiejaar 1

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

INCHECK: Hoe sta je er vandaag in?
😒🙁😐🙂😃

Slide 1 - Poll

Ik hou van sporten

0100

Slide 2 - Poll

Hoe gaat het met de uitwerking van jouw portfolio opdrachten? (Voor vragen is er aan het eind van deze meeting tijd ingeruimd.)

Slide 3 - Open question

Slide 4 - Slide

Kijken naar kinderen
Module 2 hoofdstuk 10 

Slide 5 - Slide

Centraal staat:
Als BO docent probeer je bewegingsgedrag te beïnvloeden. Daarmee heb je dus invloed op de ontwikkeling van het kind. Per kind loopt deze ontwikkeling anders. Van belang is het opdoen van positieve leerervaringen in een omgeving die fysieke en emotionele veiligheid biedt.

Slide 6 - Slide

Hoe bieden jullie zelf die emotionele en fysieke veiligheid aan tijdens jullie (BO) lessen ?

Slide 7 - Open question

Soms lukt het niet om iedereen succesvol deel te laten nemen aan de aangeboden activiteiten. Wat probeer jij om deze leerlingen toch zoveel mogelijk plezier en beleving te geven?

Slide 8 - Open question

Kinderen succesvol en met zoveel mogelijk plezier en beleving laten bewegen. 



10.1 gaat over de noodzaak van observeren in relatie tot het bovenstaande.

Slide 9 - Slide

Algemeen:
Observeren doe je altijd vanuit eigen perspectief. 
‘Iedereen heeft als het ware een bepaalde bril op waardoor hij of zij waarneemt.’

Observeren is een bijzondere vorm van waarnemen. Want observeren is gepland en doelgericht. Je doet het om iets te weten te komen. 

Slide 10 - Slide

Waarvoor kan het observeren een hulpmiddel zijn?

Slide 11 - Open question

Vanuit de observatie zie je dat het Bas niet lukt om op een betekenisvolle manier mee te spelen tijdens het voetballen. Als het een tijdje zo doorgaat haakt hij af. Wat kun je als leerkracht doen om hem (kinderen zoals Bas) te helpen?

Slide 12 - Open question

Bij het observeren wordt gebruik gemaakt van verschillende procedures en uitgangspunten
Verschillende procedures leiden tot andere observaties en daardoor tot verschillende conclusies met daaraan verbonden interventies of aanpakken. 
De keuze van een observatieprocedure is afhankelijk van de aanleiding (het geconstateerde probleem), de manier waarop naar kinderen wordt gekeken en de visie op beter leren te bewegen.

Slide 13 - Slide

Perspectieven op bewegen van Berkel 
BO als een tocht door een landschap waarin leerlingen zich verplaatsen. Als docent heb je de landkaart in handen met daarop een drietal torens (lesgeefthema's) waar vanuit de BO docent zich prima kan oriënteren waar hij met de groep precies is of in het geval hij de richting even kwijt is. Het geeft dus een beter zicht op de problematiek en uitdagingen die in het landschap vaak voorkomen. De toren reikt ook mogelijke oplossingen aan voor deze problemen. Elke toren biedt zicht op specifieke problemen. Wil je het hele landschap verkennen moet je langs de drie torens reizen.

Slide 14 - Slide

Lesgeefthema’s (Een praktische kijkwijzer bij het observeren van kinderen in beweegsituaties.)
Het eerste lesgeefthema die om de hoek komt kijken is die van het organiseren van bewegingssituaties. (LOOPT HET) 
Het tweede lesgeefthema is die van het optimaliseren van bewegingsactiviteiten ofwel het beter leren deelnemen aan bewegingsactiviteiten. (LUKT HET)
En het derde lesgeefthema is die van het ontplooien van bewegingsambities. (LEEFT HET). 


Slide 15 - Slide

LEEFT HET
Het derde lesgeefthema is de moeilijkste om eigen te maken omdat het samengaat met het veranderen van gedrag dat het kind gewend is. Als leerkracht moet je andersoortige oplossingen gaan uitproberen. Je komt hier ook je eigen belemmerende overtuigingen tegen wanneer het contact (de relatie) met een kind niet positief verloopt en je moet reflecteren op je eigen lesgeefgedrag en je hopelijk voldoende kennis in huis hebt om ontwerpend les te kunnen geven. De leerkracht wordt dus ook zelf onderdeel van het observatiekader.

Slide 16 - Slide

Benoem een praktijksituatie waarbij het niet goed zat met de relatie tussen jou en een leerling en hoe je hiermee bent omgegaan?

Slide 17 - Open question

Wanneer het goed is zoals het gaat en er een optimale beweeg- en leersituatie is kun je kiezen voor de optie ‘Laat het’. In deze situatie zullen kinderen genieten en leren. Hierna kom je weer op een punt om een situatie weer op maat / uitdagender te maken. Wederom heb je dan de keuze aan welke knoppen je gaat draaien.   

Slide 18 - Slide

De skill-wallmatrix.
Vaardigheid en motivatie zijn bepalend voor de manier van deelname aan een activiteit.
  
Welke omgangsstijlen kan de leerkracht inzetten om een leerproces optimaal te laten verlopen?

Daarbij zijn er vier kwadranten.

Slide 19 - Slide

1 De leerling wil leren en denkt het ook te kunnen. (De gemotiveerde en vaardige leerling.)
Geef dit type leerling de ruimte. Als docent kun je veel delegeren.

2 De leerling wil leren maar denkt het niet te kunnen.
Hier liggen frustraties en demotivatie op de loer. Deze leerlingen hebben steun nodig door middel van extra instructie en hulp. (Als voorbeeld Jimmie die een toernooi moest organiseren en uitstelgedrag liet zien.)

Slide 20 - Slide

3 De leerling wil niet leren maar denkt het wel te kunnen. Deze groep zijn vaak een frustratie of uitdaging voor een leerkracht. Het zijn leerlingen met een ‘fixed mindset’. Ook hier is het aan de leerkracht om keuzes te maken.

4 De leerling wil niet leren en denkt het niet te kunnen. (De meest uitdagende tijdens de les en een overdenking waard. )

Slide 21 - Slide

Michiel wordt heel vaak getikt en als tikker lukt het niet om andere te tikken. Als dit zo doorgaat zal dit negatief doorwerken op zijn motivatie. Aanmoedigen is niet voldoende. Wat moet of kun je inzetten?

Slide 22 - Open question

Het OAS model bladzijde 253
Als leerkracht heb je invloed op de volgende elementen:  

1 De manier waarop je je les kunt organiseren.
2 De keuze van de activiteit.
3 Je omgangstijl met de leerlingen.



Slide 23 - Slide

OAS 1 De manier waarop je je les kunt organiseren.
Klassikaal, vrij of in groepjes. 
Vragen:
Hoe groot maak ik de  groep(en)?
Hoe is de samenstelling van de groep(en)?
Hoelang laat ik ze in deze groep werken?

Slide 24 - Slide

Werk je het liefst klassikaal, vrij of in groepjes en leg uit waarom?

Slide 25 - Open question

Aandachtspunten bij het vrij laten werken: (informeel karakter) 
Denk aan afspraken over het naar binnenkomen in de zaal, het opstarten, het wisselen en de afsluiting:
Vaste plek; vaste wisselsystemen; vaste afspraken
Waar mogen de kinderen naartoe gaan? Wat gaan ze daar doen? Hoelang mogen ze bij de activiteit blijven?  Op welk moment mogen ze weer kiezen? Met welke kinderen mogen ze samen bewegen? Houd het zoveel mogelijk symmetrisch en overzichtelijk.  Vanwege de vele keuzemogelijkheden is het goed om vooraf de beginsituatie in kaart te brengen.

Slide 26 - Slide

OAS 2: De keuze van de activiteit.
Psychosociale en methodische aspecten:
• Snelle succesbeleving
• Hoge belevingswaarde
• Samen of alleen? Een laag of hoog ontmoetingsniveau.
• Relativering van winnen- en verliezen
• Activiteiten waarbij de leerkracht niet nodig is om op te starten
• Weinig regels – hoe meer regels, hoe meer leerlingen worden uitgedaagd om zich grensoverschrijdend te gedragen.
• Continu bewegingsverloop (Weinig stop-, wissel en opstartmomenten.)


Slide 27 - Slide

(Ingewikkelde) keuzes bij activiteiten
(Figuur 10.4 op bladzijde 255.)

Tegengesteld belang t.o.v. een overeenkomstig belang bij de (verschillende) activiteiten.
  
Samen t.o.v. alleen sporten.

Slide 28 - Slide

OAS 3: Je omgangstijl met de leerlingen.
Dit wordt vooral bepaald door de eigen (on)mogelijkheden, de activiteit en het gedrag van de leerlingen in de situatie.

Leerlingen die heel zwak zijn of inactief/overactief zijn hebben vaak baat bij een welbewust gekozen omgangsstijl.

Slide 29 - Slide

Omgangsstijlen: 
Verticale as -->controle as
Horizontale as --> ondersteuning

1 Leidend (restrictief (beperkend) , intiem)
2 Helpend (intiem, restrictief)
3 Meegaand (intiem, permissief (veel toestaand) )
4 Afhankelijk (permissief, intiem)
5 Passief (permissief, afstandelijk)
6 Wantrouwend (afstandelijk, permissief)
7 Agressief (afstandelijk, restrictief)
8 Autoritair (restrictief, afstandelijk)

Slide 30 - Slide

Was is jouw top 3 van omgangsstijlen? En in hoeverre komt dit tot uiting tijdens je lesgeven / in hoeverre is dit van toepassing op jouw lesgeven? Geef dit aan door bij elk van de 3 stijlen een cijfer van 1 t/m 10 toe te voegen.

Slide 31 - Open question

Overeenkomst met de Roos van Leary:

Slide 32 - Slide

10.4 Laten lukken om anders te beleven. 
Deze niveaus van deelnemen pakken we erbij om naar bewegingservaring te kunnen kijken.
Niveau zorg: 
Er is sprake van mislukken. Leerlingen haken af.
 
Niveau 1: 
Er is sprake van lukken en mislukken, maar dit ligt bij elkaar. Nog geen echte controle door de leerlingen.
‘Het kind beleeft de angst voor het mislukken en zoekt naar vertrouwen voor het lukken.’

Slide 33 - Slide

(We gaan op zoek naar activiteiten waaraan iedereen kan deelnemen. Welke beleving past daarbij?)
Niveau 2: 
Er is een regelmaat in het lukken, zo af en toe mislukt er nog wat.
‘Het kind beleeft het vertrouwen van lukken en zoekt het succes van beter lukken.’

Niveau 3: 
Er is alleen maar sprake van lukken. De leerling gaat op zoek naar uitdaging / challenge. ‘Het kind beleeft het succes van beter lukken en zoekt het risico van (bijna) mislukken.’

Slide 34 - Slide

De intrinsieke motivatie moet aanhoudend gevoed worden met succeservaringen. 

De zelf waargenomen competentie is de leidraad voor het beïnvloeden van de motivatie. 

Stimuleren van de reflectie van het kind. Het bewust worden van zijn / haar kwaliteiten en deze leren op een goede manier in te zetten. Het kan hierbij zinvol zijn om het kind te laten focussen op een voorgesteld leerresultaat.
(Overschatting / onderschatting van het kind.)


Slide 35 - Slide

10.5 Motorisch competent = het resultaat van de in aanleg gegeven mogelijkheden, de aanwezige en benutte bewegingskansen en de daarbij ervaren mate van lukken en mislukken.

Motorisch competente kinderen hebben het vermogen om een breed spectrum aan motorische vaardigheden doelgericht en effectief in te zetten. Het uitbreiden van bewegingsgedrag is ‘werk in uitvoering’ dat steeds voortduurt.

Slide 36 - Slide

Zonder expliciete instructie en kennisopbouw het zelflerend vermogen van het kind proberen aan te spreken.        (Bedenken van arrangementen die effectieve uitvoeringen uitlokken.)

Diverse leerstrategieën hebben we hierbij tot onze beschikking:
  1. Observerend leren, externe focus. (INDIVIDU)
  2. Foutloos leren, differentieel leren, dwangopstellingen (OMGEVING)
  3. Analogieleren, differentieel leren, eindhouding leren, normloos leren (TAAK)

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Video

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video


10.6 De laatste paragraaf van module 2  

Slide 41 - Slide

Je kijkt altijd vanuit een bepaald perspectief naar hoe kinderen tijdens jouw BO les bewegen. Wat vinden jullie belangrijk om kinderen mee te geven tijdens een les BO?

Slide 42 - Open question

Ondanks dat je een bepaalde ‘beweeg basis’ wilt leggen bij de kinderen is het van belang om te erkennen dat een leerling niets kan hebben met een bepaalde activiteit.

 
Er is mogelijk een spanningsveld te constateren tussen de activiteiten die je binnen jouw lessen aanbiedt en de uitdagingen die de leerlingen buiten de school om krijgen aangeboden. Met andere woorden, het accent binnen het onderwijs spreekt niet alle leerlingen evenveel aan.

Slide 43 - Slide

Motivatie van deelnemers kan een deelnemende of vermijdende respons zijn op een bepaalde bewegingsuitdaging.

Er lijkt voor leerlingen meer ruimte nodig te zijn om hun eigen bewegingslandschap te creëren waarbinnen ze kunnen bewegen. Hierdoor ontstaat een transfer van in de gymzaal geleerde activiteiten naar de beweegculturen. En dit komt tevens tegemoet aan zelfsturing binnen het bewegingsonderwijs.

Slide 44 - Slide

Wanneer je uitgaat van hoe kinderen het bewegen ervaren (het kind centraal gesteld wordt) zal dit ertoe leiden dat er didactische keuzes gemaakt worden die aandacht hebben voor persoonsgerichte aspecten van de leerling. 

Ofwel heeft dit consequenties voor het aanbod van de huidige bewegingsactiviteiten, de wijze van instructie en begeleiding, en de contexten waarbinnen deze worden aangeboden.

Slide 45 - Slide

Waar ligt voor jouw gevoel qua lesgeven nog winst voor jezelf te behalen?

Slide 46 - Open question