Les 7 BZT

Les 15 februari 2021
BZT
- presentie
- huiswerk: tekst
- Studiemeter
- Grammatica: werkwoorden
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les 15 februari 2021
BZT
- presentie
- huiswerk: tekst
- Studiemeter
- Grammatica: werkwoorden

Slide 1 - Slide

Tekst nakijken

Slide 2 - Slide

                                              Opwarmertje
Kijk goed naar de geschreven tekst op het bord. Wat valt je op?

Slide 3 - Slide

Wat viel je op aan de geschreven tekst
op het bord?

Slide 4 - Mind map

Vul de tegenwoordige tijd in
De bewaker ________ (weigeren) de scheldende jongens naar binnen te laten.

Slide 5 - Open question

Ik __________ (bereiden) mijn les altijd goed voor.

Slide 6 - Open question

Ik __________ (durven) niet van die hoge rots te springen.

Slide 7 - Open question

Na een wedstrijd __________ (rusten) ik altijd goed uit.

Slide 8 - Open question

Wat _____________ (studeren) jij?

Slide 9 - Open question

Wat _____________ (studeren) u?

Slide 10 - Open question

___________ (doen) de deur dicht!

Slide 11 - Open question

Een benzinemotor ____________ (verbranden) veel energie.

Slide 12 - Open question

Hij ___________ (verkiezen) de winter boven de zomer.

Slide 13 - Open question

Hij __________ (bereiden) zijn huiswerk goed voor.

Slide 14 - Open question

____________ (willen) u de deur dicht doen?

Slide 15 - Open question

Hij __________ (omarmen) zijn dochtertje.

Slide 16 - Open question

Instructie 
Persoonsvorm verleden tijd (v.t.)
Hoe zat het ook alweer?

Een werkwoord in de verleden tijd (v.t.) krijgt NOOIT -dt.​



                                                                                


Zwakke werkwoorden:
- 't -exKofschip | 't sexy-fokschaap
Sterke werkwoorden:
- veranderen van klank (zwem-zwom)

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide


- zwak ww -


- sterk ww -
Persoonsvorm verleden tijd 

Slide 19 - Slide

Waar sta jij? Hoeveel denk jij er goed te hebben?
Vervoeg de werkwoorden in de verleden tijd (5 minuten)
1. De baas ________ de omzet van de bar op duizend euro (begroten).
2. De bazin _________ de paden tussen de tafeltjes vanwege de corona crisis (verbreden).
3. Ik _______ mijn collega niet toen zij al die uien moest snipperen (benijden).
4. Het was mijn taak om de _________ gerechten af te maken met de juiste garnering (voorbereiden).
5. Alexander _______ bij het zien van het appetijtelijke dessert (kwijlen).
6. Ik ________ het vlees met geurige kruiden en specerijen (aromatiseren).
7. Hij _________ de taartvorm dit keer veel te dik! (bekleden)
8. Zij _______ de soep met bakmeel in plaats van maïzena (binden).
9. De uitzendkracht ________ het ijs met flair en enthousiasme (flamberen).
10. _______  jij gisteren al die uien in je eentje? (pellen)

Slide 20 - Slide

Antwoorden
De baas begrootte de omzet van de bar op duizend euro.
De bazin verbreedde de paden tussen de tafeltjes vanwege de corona crisis.
Ik benijdde mijn collega niet toen zij al die uien moest snipperen. 
Het was mijn taak om de voorbereidde gerechten af te maken met de juiste garnering.
Alexander kwijlde bij het zien van het appetijtelijke dessert.
Ik aromatiseerde het vlees met geurige kruiden en specerijen.
Hij bekleedde de taartvorm dit keer veel te dik!
Zij bond de soep met bakmeel in plaats van maïzena.
De uitzendkracht flambeerde het ijs met flair en enthousiasme. 
Pelde jij gisteren al die uien in je eentje? 

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Huiswerk

Starttaal online lezen: gatentekst – onbekende woorden en beeldspraak - - intensief lezen – tabellen en diagrammen – zoekend lezen
Starttaal online grammatica: taalverzorging werkwoordspelling
Toets: Maak 3 oefenteksten 


Slide 23 - Slide

Bedankt voor vandaag!
Tot volgende week...

Slide 24 - Slide