quiz over hoofdstuk 4

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

Quiz over hoofdstuk 4

LEZEN,

WOORDEN,

GRAMMATICA & SPELLING

Hoe noem je zo'n diagram?

1. lijndiagram
2. staafdiagram
3. cirkeldiagram

Welk tekstverband hoort bij het signaalwoord MAAR?

1. opsomming
2. tegenstelling
3. conclusie

Welk teksverband hoort bij de signaalwoorden OOK en BOVENDIEN?

1. tegenstelling
2. opsomming
3. voorbeeld

Wat is het DOEL van een grafiek over de gemiddelde temperatuur in Friesland?

1. overtuigen
2. amuseren
3. informeren
4. activeren

Wat betekent passeren?

1. overgaan
2. tegengaan
3. voorbijgaan

Wat betekent virtueel?

1. niet echt
2. wel echt
3. soms niet echt/ wel echt

Wat betekent: Het verschil is gering?

1. groot
2. klein
3. middelmatig

Wat betekent hoge ogen gooien?

1. goed kijken
2. groten ogen opzetten
3. veel kans maken

Wat betekent strategie?

1. plan om je doel te bereiken
2. aanval
3. verdediging
4. verlies

Wat is een SYNONIEM ?

1. een ander woord voor...
2. hetzelfde woord voor...
3. iemand zonder naam

(braaf) De .... hond.

1. brafe
2. brave
3. braafe
4. braave

(hulpeloos) Het ... kind.

1. hulpeloose
2. hulpelooze
3. hulpelose
4. hulpeloze

De paarse trui is gewassen.
WAT IS EEN BIJVOEGLIJK NAAMWOORD?

1. De
2. paarse
3. trui
4. gewassen

(katoen) De ... trui

1. katoenen
2. katoene

(zilver) De ... ketting.

1. zilveren
2. zilvere

(plastic) De ... tas.

1. plastice
2. plasticen
3. plastic

(verven) De ... muur.

1. geverfte
2. geverfde
3. geverftte
4. geverfdde

(worden) Hij ... later eigen baas.

1. word
2. wort
3. wordt

(vinden) Ik ... hem aardig.

1. vint
2. vind
3. vindt

(inladen) ... jij de auto in?

1. Laat
2. Laad
3. Laadt

(beleven) Ik heb een mooie dag ... .

1. beleeft
2. beleefd

(aanleggen) Ik heb de boot ...

1. aangelegd
2. aangelegt

(raden) Gisteren ... wij het antwoord.

1. raden
2. raaden
3. raadden

(downloaden) Hij ... een film.

1. downloadde
2. downloade

Ik zie ...

1. jou
2. jouw

Wilt ... nog wat drinken?

1. u
2. uw

Is dat ... huis?

1. jou
2. jouw

... jas ligt nog in de kamer.

1. U
2. Uw

Hij is groter ... ik.

1. als
2. dan

Ik ben langer ... jij.

1. dan
2. als

Jij rent net zo snel ... ik.

1. als
2. dan

Prijsuitreiking

WIE NOG EXTRA

UITLEG WIL,

KAN BLIJVEN