Korte herhaling zinsontleding

Wat is de eerste stap bij zinsontleding?
A
de persoonsvorm zoeken
B
het onderwerp zoeken
C
het gezegde benoemen
D
zinsdelen maken
1 / 12
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat is de eerste stap bij zinsontleding?
A
de persoonsvorm zoeken
B
het onderwerp zoeken
C
het gezegde benoemen
D
zinsdelen maken

Slide 1 - Quiz

Uit hoeveel zinsdelen bestaat de volgende zin:

Volgende week begint op school de toetsweek.

Slide 2 - Open question

Volgende week begint op school de toetsweek. 
  • Volgende week / begint / op school / de toetsweek. 

Slide 3 - Slide

Stappenplan zinsontleding 
1. Onderstreep de persoonsvorm 

2. Verdeel de zin in zinsdelen

3. Zoek en benoem het gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk)

4. Zoek en benoem het onderwerp

5. Zoek en benoem het lijdend voorwerp
6. Zoek en benoem het meewerkend voorwerp

Slide 4 - Slide

Benoem het gezegde in de volgende zin:

De leerlingen moeten veel leren voor de toetsweek.

Slide 5 - Open question

De leerlingen zijn erg druk voor de toetsweek.
A
zijn = wg
B
zijn = ng
C
zijn erg druk = ng

Slide 6 - Quiz

Gisteren waren de verkiezingen voor de Tweede Kamer.
Benoem de pv, het gezegde en het ond.


Slide 7 - Open question

Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (zoals op, in, aan, met, voor e.d.).
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Mijn oude juf / stuur / ik / altijd / een verjaardagskaart / voor haar verjaardag.

Lijdend voorwerp =
A
Deze zin heeft geen lv.
B
mijn oude juf
C
ik
D
een verjaardagskaart

Slide 9 - Quiz

Uit hoeveel zinsdelen bestaat de zin?
Het meisje stuurde haar oma gisteren een berichtje.
A
4
B
5
C
6

Slide 10 - Quiz

Het meisje stuurde haar oma gisteren een berichtje.
Benoem de zinsdelen 'haar oma' en 'een berichtje'
A
haar oma = lv een berichtje = ond
B
haar oma = mv een berichtje = ond
C
haar oma = mv een berichtje = lv
D
haar oma = ond het meisje = mv

Slide 11 - Quiz

Welke uitspraak klopt?
De man hangt zijn jas aan de kapstok.
A
zijn jas = lv en aan de kapstok = mv
B
Er staat geen lv en geen mv in deze zin.
C
zijn jas = lv
D
aan de kapstok = mv

Slide 12 - Quiz