Herhaling zinsontleding

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Doel van de les:

Herhaling van alle zinsdelen en hiermee oefenen.

Welke vraag stel je om een lv te vinden?

1. wie of wat + wwg
2. voor wie of aan wie + wwg + ond
3. wie of wat + wwg + ond

Welke uitspraak klopt?
De man hangt zijn jas aan de kapstok.

1. zijn jas = lv en aan de kapstok = mv
2. Er staat geen lv en geen mv in deze zin.
3. zijn jas = lv
4. aan de kapstok = mv

Uit hoeveel zinsdelen bestaat de zin?
Het meisje stuurde haar oma gisteren een berichtje.

1. 4
2. 5
3. 6

Het meisje stuurde haar oma gisteren een berichtje.
Benoem de zinsdelen 'haar oma' en 'een berichtje'

1. haar oma = lv een berichtje = ond
2. haar oma = mv een berichtje = ond
3. haar oma = mv een berichtje = lv
4. haar oma = ond het meisje = mv

Welke boeken heb jij al gelezen?
Wat is waar?

1. welke boeken = ond
2. welke boeken = bwb
3. welke boeken = lv

De leerlingen hebben gisteren samen op school hun huiswerk gemaakt.
Wat zijn de bijw. bepalingen in deze zin?

De leerlingen hebben gisteren samen op school hun huiswerk gemaakt.
Wat is waar?

1. hun huiswerk = ond
2. hun huiswerk = lv
3. hun huiswerk = bwb

Welke leerlingen heb jij die vraag gesteld?
Wat is waar?

1. welke leerlingen = ond
2. welke leerlingen = lv
3. welke leerlingen = mv
4. welke leerlingen = bwb

Staat er in de volgende zin een lijdend voorwerp en zo ja welke?
De man loopt met zijn hond door het park.

Vragen?

Afsluiting

- Hoe heb je gewerkt?

- Wat heb je geleerd? Wat vind je nog lastig?

- Huiswerk vrijdag 7 februari: afmaken de opdrachten uit de les.

- Schuif je stoel aan als je gaat.

- Tot morgen!