This lesson contains 14 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Werkwoordspelling
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen vandaag?
Lesdoelen bespreken
Woordweb
Uitleg werkwoordspelling
Mini quiz
Opgaven
Afronden van de les
Slide 2 - Slide
Lesdoelen
Ik kan een werkwoord in de tegenwoordige tijd vervoegen.
Ik kan een voltooid deelwoord vervoegen.
Ik kan de persoonsvorm vervoegen in de verleden tijd.
Ik weet wanneer ik de tegenwoordige tijd, verleden tijd en voltooide tijd moet gebruiken.
Slide 3 - Slide
Wat weet jij nog van werkwoordspelling?
Slide 4 - Mind map
Slide 5 - Video
Werkwoordspelling
In de tegenwoordige tijd kan de persoonvorm uitsluitend een -t of -en krijgen.
Er komt dus in de tegenwoordige tijd nooit een -d na de stam!
In de verleden tijd krijgen de regelmatige werkwoorden na de stam de uitgang -te(n) of -de(n).
Je kunt gemakkelijk controleren of iets een voltooid deelwoord is. Dan moet er namelijk altijd een vorm van hebben, zijn of worden bij staan.
Denk aan: 't ex-kofschip of 't fokschaap --> eindigt de stam op een van deze medeklinkers dan stam + te(n)
Slide 6 - Slide
Werkwoord spelling
De fotograaf vergrootte de foto's. A) tegenwoordige tijd B) verleden tijd C) voltooid deelwoord
Die (worden) .................... later vast actrice. (t.t., vul in)
Wat (worden) ................... jij later? (t.t., vul in)
1. verleden tijd, 2. wordt, 3. word
Slide 7 - Slide
Mini quiz
Vin.... jij werkwoordspelling moeilijk om te leren? A) Vindt B) Vind C) Vint
Het gebeur ..... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling. A) Gebeurd B) gebeurt C) gebeurdt
Waarom ........ jij hem af, als je weet dat hij zich moeilijk kan contentreren? A) leid B) leidt C) leit
Slide 8 - Slide
Antwoorden mini quiz
Vin.... jij werkwoordspelling moeilijk om te leren? A) Vindt B) Vind C) Vint
Het gebeur ..... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling. A) gebeurd B) gebeurt C) gebeurdt
Waarom ........ jij hem af, als je weet dat hij zich moeilijk kan contentreren? A) leid B) leidt C) leit
Slide 9 - Slide
Uitleg opdracht
Maak de opdrachten van het opgaveblad, dit zijn er twee.
Opdracht 1 --> aangeven of het om tegenwoordige tijd, verleden tijd of om een voltooid deelwoord gaat.
Opdracht 2 --> maak de zinnen compleet, vul de juiste werkwoordsvorm in.
Slide 10 - Slide
Aan de slag
Maak opdracht 1 & 2 van het opgaveblad
In tweetallen --> fluisteren
Bij vragen --> hand omhoog
10 min
Antwoorden gaan we bespreken
Klaar? --> puzzel
timer
10:00
Slide 11 - Slide
Antwoorden opgave 1
1. verleden tijd 2. voltooid deelwoord 3. tegenwoordige tijd 4. tegenwoordige tijd 5. voltooid deelwoord 6. tegenwoordige tijd 7. verleden tijd 8. voltooi deelwoord