Ruilen over tijd afronding H2 Havo 4

Afronden katern 4: Ruilen over de tijd

H1: Ruilen over de tijd
H2: De overheid ruilt over de tijd
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Afronden katern 4: Ruilen over de tijd

H1: Ruilen over de tijd
H2: De overheid ruilt over de tijd

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Afronden hoofdstuk 2
Quiz Hoofdstuk 2: de overheid ruilt over de tijd

Slide 10 - Slide

timer
1:00
Belasting op winst, inkomen en vermogen van gezinnen en bedrijven
kostprijsverhogende belastingen zoals btw en accijnzen op producten
voor de volksverzekeringen & voor werknemerserzekeringen
aardgasbaten, winst uit staatsdeelnemingen, paspoortinkomsten en boetes
directe belastingen
Indirecte belastingen
sociale premies
niet-belastingopbrengsten

Slide 11 - Drag question

Wat is een financieringstekort?
timer
0:30
A
Als de geplande uitgaven hoger zijn dan de inkomsten, het gat dat er dan ontstaat
B
Hoeveel geld er in een jaar geleend moet worden om de overheidsuitgaven te betalen
C
Een toename in de overheidsschuld, omdat er weer meer geld geleend moet worden dan er afgelost wordt
D
overheidsinkomsten - overheidsuitgaven

Slide 12 - Quiz

Financieringstekort
C) Wanneer het begrotingstekort in een bepaald jaar groter is dan de aflossingen van de overheidsschuld in dat jaar, dan neemt de overheidsschuld alleen maar toe. (dus als ze in dat jaar weer meer geld moeten lenen dan dat ze aflossen, neemt de overheidsschuld toe)
Begrotingssaldo =
A) Als de geplande uitgaven hoger zijn dan de inkomsten, het gat dat er dan ontstaat (negatief begrotingssaldo=begrotingstekort)
B) Hoeveel geld er in een jaar geleend moet worden om de overheidsuitgaven te betalen (negatief begrotingssaldo = begrotingstekort)
D) overheidsinkomsten - overheidsuitgaven  (verschil tussen inkomsten en uitgaven)

Slide 13 - Slide

Sociale zekerheidsstelsel
Participatiewet: financiële ondersteuning voor mensen die moeilijk werk kunnen vinden
TW: toeslagenwet, vult uitkeringen aan tot het sociaal minimum
WW: Werkloosheidswet
ZW: Ziektewet
WIA: uitkering voor als je arbeidsongeschikt bent
AOW:  66+ uitkering
AKW:: kinderbijslag
timer
1:00
Sociale voorzieningen
Volksverzekeringen
Werknemersverzekeringen

betaald door werkenden via loonheffing

Slide 14 - Drag question

2.2 Voor wie zijn de sociale werknemersverzekeringen ?
timer
0:20

Slide 15 - Open question

2.3 welke 3 vormen van inkomsten kun je hebben op je oude dag?
timer
0:20

Slide 16 - Open question

2.3
Algemene Ouderdomswet (AOW)
Collectief pensioen
Privaat pensioen
Kapitaaldekkingsstelsel = je bouwt zelf je eigen pensioen op
Omslagstelsel = premies in een jaar worden gelijk gebruikt voor de uitkeringen in datzelfde jaar

Kapitaaldekkingsstelsel = je bouwt zelf je eigen pensioen op
Intergenerationele solidariteit = solidariteit tussen jongere en oudere generaties
van de overheid
bedrijfspensioen, via je werkgever

Slide 17 - Drag question

Examenopgaves H2 blz. 72 & 73

Als klaar: p. 71

Slide 18 - Slide