Herhaling 23 maart

Welkom
5 minuten aan het werk in je werkboekje. Je mag alle opdrachten (af)maken.
Klaar? Kijk het na. Zie laatste blz.
timer
5:00
Heb jij al een leesboek op C-niveau? Vul de titel in op Teams! Je hebt nog tot morgen!
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom
5 minuten aan het werk in je werkboekje. Je mag alle opdrachten (af)maken.
Klaar? Kijk het na. Zie laatste blz.
timer
5:00
Heb jij al een leesboek op C-niveau? Vul de titel in op Teams! Je hebt nog tot morgen!

Slide 1 - Slide

Herhaling 23 maart
Voorzetsels
Leerdoel (herhaling):
Je leert hoe je voorzetsels kan herkennen en leert wat een vast voorzetsel is. 

Slide 2 - Slide


Voorzetsel (VZ)



Grammatica - woordsoorten - voorzetsel
Een voorzetsel geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak aan en staat vaak vóór een lw + zn.

  • plaats -> onder de stoel, op de fiets, achter onze deur

  • tijd -> over een kwartier, tijdens die lunch, vanaf 16 mei

  • reden/oorzaak -> door de toespraak, vanwege de regen, dankzij jouw hulp 

Soms staat een voorzetsel achter een zn

  • ik rende het huis in, de berg op, de klas uit






Slide 3 - Slide


Ezelsbruggetje. Kijk of je het woord voor de kast of de vakantie kan zetten. Kan dat? Grote kans dat je met een voorzetsel te maken hebt!



Grammatica - woordsoorten - voorzetsel
  • op de kast
  • onder de kast
  • boven de kast
  • achter de kast
  • voor de kast
  • naast de kast
  • tijdens de vakantie
  • na de vakantie
  • gedurende de vakantie
  • voor de vakantie
  • dankzij de vakantie
  • vanwege de vakantie
Plaats
Tijd & reden/oorzaak

Slide 4 - Slide

Vast voorzetsel
  • Sommige werkwoorden komen altijd voor met een bepaald voorzetsel.
  • Houden van
  • Gek zijn op
  • Rekening houden met 

Slide 5 - Slide

Vast voorzetsel 
Voorbeeldzinnen:
houden van > Nico houdt van waterskiën.
besteden aan > Ik wil niet veel tijd besteden aan deze onzin.
behoren tot > Dit kan binnenkort tot het verleden behoren.
Grammatica - woordsoorten - voorzetsel

Slide 6 - Slide

Bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen. Dat heet een ______ voorzetsel.
A
los
B
C
vast
D
open

Slide 7 - Quiz

Wat is GEEN voorzetsel?
A
Links
B
Uit
C
Op
D
Boven

Slide 8 - Quiz

Wat zijn
voorzetsels?
Dat zijn woorden...
A
voor mensen, dieren, dingen of planten en namen.
B
die iets zeggen over zelfstandige naamwoorden.
C
die aangeven wat iemand doet of wat er gebeurt.
D
die iets zeggen over plaats, tijd of reden/oorzaak

Slide 9 - Quiz

Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel.
Vul het juiste voorzetsel in:

Ik verheug me nu al .. de kerstvakantie.

A
in
B
bij
C
op
D
met

Slide 10 - Quiz

Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
in, voor, achter, sinds
C
raam, deur, wand, vakantie
D
voorlezen, voorspellen, voorzeggen

Slide 11 - Quiz

Wat is een voorzetsel?
A
de
B
naast
C
fietsen
D
fles

Slide 12 - Quiz

wat zijn voorzetsels?
A
de, het
B
uit, tijdens
C
man, achter
D
een, langs

Slide 13 - Quiz

Wat is GEEN voorzetsel?
A
hier
B
in
C
tussen
D
over

Slide 14 - Quiz

Een vast voorzetsel is een voorzetsel gecombineerd met een...
A
Zelfstandig naamwoord
B
Werkwoord

Slide 15 - Quiz

Wat is een voorzetsel?
A
de
B
grote
C
door
D
het

Slide 16 - Quiz

Aan de slag
https://www.cambiumned.nl/oefenen/grammatica/woordsoorten/
- Maak oefening 1 en 2 voorzetsels met 1 sterretje.
80% gehaald bij oefening 1? Ga door met trainen.
- Online oefenen in je boek > trainen voor de toets. Oefen met voorzetsels. 
80% gehaald? Maak de mixopdrachten


Slide 17 - Slide