Minitoets terugblik 3.1 t/m 3.4 & biologiepagina oefeningen

Minitoets terugblik 3.1 t/m 3.4
1 / 25
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Minitoets terugblik 3.1 t/m 3.4

Slide 1 - Slide


1) Kleine bloedsomloop =
Hart -                           - hart

2) Grote bloedsomloop =
Hart -                           - hart

hele lichaam
longen

Slide 2 - Drag question

Slagader
Ader
Naar het hart toe
Van het hart af
Dikke gespierde wand
Niet zo'n gespierde wand
Overal kleppen
Kleppen bij het hart

Slide 3 - Drag question

Rode bloed cellen
Witte bloed cellen
Bloed plaatjes
Bloed plasma
Een vloeistof benodigd voor transport van andere stoffen
opname van zuurstof  om af te geven aan andere organen
Het doden van ziekte verwekkers
Delen van uiteengevallen cellen, nodig voor stolling

Slide 4 - Drag question

Ader
Slagader
Haarvat
Zuurstofrijk bloed
Zuurstofarm bloed
Zuurstofrijk bloed

Slide 5 - Drag question

witte
bloedcel
rode
bloedcel
bloed-plaatje

Slide 6 - Drag question

In de afbeelding is een doorsnede van een schematisch hart weergegeven. Sleep de onderdelen naar het hart.
timer
1:00
Rechterboezem
Rechterkamer
Linkerboezem
Linkerkamer
Bloed stroomt het hart in
Bloed stroomt het hart in
Bloed stroomt het hart uit
Bloed stroomt het hart uit

Slide 7 - Drag question

Welke bloedvaten vervoeren bloed het hart in?
A
Longslagaders
B
Aorta en halsader
C
Longader en holle aders
D
Haarvaten en slagaders

Slide 8 - Quiz

Hoe verloopt de hartslag?
A
Kamers trekken samen, boezems trekken samen
B
Samentrekken boezem, samentrekken kamer, rust
C
samentrekken boezems, samentrekken kamers
D
samentrekken linkerkant, samentrekken rechterkant

Slide 9 - Quiz

Welke aders verzorgen je hart met bloed?
A
kransslagaders
B
longaders
C
holle aders
D
kleppen

Slide 10 - Quiz

Het hart pomp zuurstofarm bloed in de........
A
Longslagader
B
Longader
C
Aorta
D
Holle ader

Slide 11 - Quiz

De wand van een slagader is ...
De bloeddruk in een slagader is ...
A
... Dik ... Hoog
B
... Dik ... Laag
C
... Dun ... Hoog
D
... Dun ... Laag

Slide 12 - Quiz

Wat is de naam van het bloedvat dat wordt aangegeven met nr. 1?
A
Halsader
B
Holle ader
C
Longslagader
D
Aorta

Slide 13 - Quiz

In welk deel van het hart, stroomt zuurstofrijk bloed het hart in?
A
Linkerkamer
B
Rechterkamer
C
Linkerboezem
D
Rechterboezem

Slide 14 - Quiz

Een rode bloedcel bevindt zich in de onderste holle ader. De cel gaat daarna zes keer door het hart.
Hoe vaak is deze rode bloedcel door de lever gegaan als hij voor de zesde keer het hart verlaat?
A
Minimaal: 0 Maximaal: 4
B
Minimaal: 0 Maximaal: 2
C
Minimaal: 2 Maximaal: 4
D
Minimaal: 2 Maximaal: 2

Slide 15 - Quiz

Bij veel hartoperaties moet het hart worden stilgelegd. De functies van het hart en van de longen worden dan overgenomen door een zogenoemde hart-longmachine.

Tijdens een operatie is een patiënt aangesloten op een hart-longmachine.

Welke bloedsomloop wordt door de hart-longmachine geheel vervangen?

A
Alleen de grote bloedsomloop
B
Alleen de kleine bloedsomloop
C
Zowel de grote als de kleine bloedsomloop

Slide 16 - Quiz

Welk deel van het hart heeft de meest gespierde wand? En waarom moet dit deel zo gespierd zijn?
A
Rechter Kamer, om het in de aorta te pompen
B
Rechter Kamer, om het door het hele lijf te pompen
C
Linker Kamer, om het in de aorta te pompen
D
Linker Kamer, om het door het hele lijf te pompen

Slide 17 - Quiz


Een rode bloedcel die in de kleine bloedsomloop zuurstof heeft opgehaald gaat terug naar het hart.

In welk deel van het hart komt deze bloedcel als eerste terecht?

A
linkerboezem
B
linkerkamer
C
rechterboezem
D
rechterkamer

Slide 18 - Quiz

Vergelijk de aorta met de longslagader.

De bloeddruk in de aorta is .......... de bloeddruk in de longslagader
A
gelijk aan
B
hoger dan
C
lager dan

Slide 19 - Quiz

Loopt de nierslagader naar de nier toe of van de nier af?
A
Naar de nier toe
B
Van de nier af
C
Van de linkernier naar de rechternier

Slide 20 - Quiz

De buitenste laag van de nier wordt ...................................... van de nier genoemd
A
het niermerg
B
de nierschors
C
het nierkapsel
D
het niervlies

Slide 21 - Quiz

De functie van de nieren is uitscheiding. Wat scheiden de nieren uit?
A
alleen overtollig water
B
overtollig water en afvalstoffen
C
overtollig water en schadelijke stoffen
D
alleen afvalstoffen

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Link

Slide 24 - Link

Slide 25 - Link