Les 13 - woensdag 25 oktober 2023

Les 13 - periode 1 - woensdag 25 oktober 2023
1 / 14
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Les 13 - periode 1 - woensdag 25 oktober 2023

Slide 1 - Slide

¿Qué hacemos hoy?
Leerdoelen voor vandaag:

1. Ik leer (nieuwe) bijvoeglijke naamwoorden, én ik leer deze op een goede manier gebruiken
2. Ik leer hoe ik regelmatige werkwoorden op -ir en -er kan vervoegen in de ik-persoon en de jij-persoon



Slide 2 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord:    de mooie stad - het kleine plein - de oude parken

In het Spaans staan (bijna) alle bijv. nmw. áchter het zelfst. nmw.
la ciudad bonita                                             de mooie stad
la plaza pequeña                                           het kleine plein
los parques antiguos                                  de oude parken


Slide 3 - Slide

Bijv. naamw. op een -o
bonito
mooi
moderno
modern
mucho
veel
barato
goedkoop
ancho
breed
pequeño
klein
Deze bijvoeglijke naamwoorden passen zich aan het zelfstandig naamwoord aan:

el pueblo bonito            het mooie dorp
los pueblos bonitos      de mooie dorpen

la ciudad antigua           de oude stad
las ciudades antiguas   de oude steden

Slide 4 - Slide

Bijv. naamw. op een -o
feo
lelijk
antiguo
oud
poco
weinig
caro
duur
estrecho
smal
primero
eerste
segundo
tweede
Deze bijvoeglijke naamwoorden passen zich aan het zelfstandig naamwoord aan:

Las vacaciones caras
El edificio (=gebouw) feo
La calle estrecha

Slide 5 - Slide

Uitzonderingen: poco - mucho - primero
Mucho (veel), poco (weinig) en rangtelwoorden (1e, tweede, etc.) zijn uitzonderingen: die komen wel vóór het zelfst. nmw.

Tengo mucho dinero (=geld).
El hotel está en la primera calle (=straat).
Hay poca gente (=mensen).
No hay muchos museos en la ciudad.
¡Muchas gracias!


Slide 6 - Slide

Oefening met rode en groene kaartjes
CORRECT of NIET CORRECT??
  1. 1. El puerto bonita
  2. 2. Las casas antiguas
  3. 3. La calle anchas
  4. 4. La ciudad pequeña
  5. 5. Los hoteles caro
  6. 6. ¡Mucho gracias!


Slide 7 - Slide

Zinnen vertalen
1.  Rotterdam is een grote stad.
2. Er zijn geen museums.
3. Ik woon in Schiedam.
4. Den Haag (=La Haya) ligt in het westen (oeste) van Nederland.
5. Ik kom uit Frankrijk.
6. Waar (=dónde) is het restaurant?
7. Waar woon jij?

Slide 8 - Slide

Regelmatige werkwoorden op -ir / -er
Spaanse werkwoorden kunnen eindigen op:
- ar                           hablar - estudiar - comprar
- er                           beber - comer 
- ir                             vivir - escribir

Om de regelmatige werkwoorden te kunnen vervoegen, haal je de laatste twee letters weg --> je houdt dan de stam over

Slide 9 - Slide

Ik-vorm & jij-vorm van regelmatige werkwoorden op -ir en -er

Mañana como pizza.
¿Qué comes?

Bebo té y café.
¿Bebes coca cola?

comer
eten
yo
com-o
ik eet
com-es
jij eet
beber
drinken
yo
beb-o
ik drink
beb-es
jij drinkt

Slide 10 - Slide

Ik-vorm & jij-vorm van regelmatige werkwoorden op -ir en -er

Vivo en Rotterdam.
¿Dónde vives?

Escribo una carta (=een brief).
¿A quién escribes?

vivir
wonen
yo
viv-o
ik woon
viv-es
jij woont
escribir
schrijven
yo
escrib-o
ik schrijf
escrib-es
jij schrijft

Slide 11 - Slide

Vertaal de volgende zinnen 
  1. Ik woon in een stad
  2. Woon jij in een dorp?
  3. Ik schrijf een email (=correo)
  4. Drink jij water (=agua)?

Slide 12 - Slide

Study Go
Via onderstaande link kun je toegang krijgen tot woordenlijsten die passen bij H1 en H2 van deze periode (voor de toets):

https://studygo.com/nl/learn/groups/222311/join?key=504285f

We nemen een kijkje op Study Go ;-)

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide