B&F, spelling, blok 5 week 4 les 2

• Spelling
• Basisschool
• Groep 6

Spelling: blok 5 week 4 les 2

Doel: herhaling van de geleerde categorieën.

Noem 5 cadeau woorden

Noem 5 luchtwoorden

Noem zoveel mogelijk luchtwoorden van het versje

Welke tijd?
het smaakte

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
hij heeft gegeten

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
wij proeven

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Werkwoorden

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t, behalve bij ik en als jij erachter staat.

De stam is de ik-vorm: rennen, ik ren, dus ren is de stam.

Rennen:

Ik ren - hij rent - ren jij? (stam+t: ren + t = hij rent)

Binden:

Ik bind - hij bindt - bind jij? (stam+t: bind + t= hij bindt)

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in: verblijven
ik ............. Tom................. ...............jij?

Vul het werkwoord in: bezitten
Tegenwoordige tijd: ik ........................
Verleden tijd: ik........................
Voltooide tijd: ik..........................

Vul het werkwoord in: gelden
Tegenwoordige tijd: zij........................
Verleden tijd: zij.........................
Voltooide tijd: zij.........................

Vul het werkwoord in: verblijven
Tegenwoordige tijd: jullie........................
Verleden tijd: jullie.........................
Voltooide tijd: jullie..........................

We oefenen met het klankgroepenwoord

1. de rechercheur

2. de adressen

Instructie

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden zijn klankgroepenwoorden. Bij het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord pas je de regels van het klankgroepenwoord toe en de regel: Stoffelijk bijvoeglijknaamwoord, dus met -en

1. de glazen tafel

2. de linnen broek
3 de gipsen beelden

Oefendictee

Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Wat is de persoonsvorm?

1. Oma Els
2. drinkt
3. thee
4. porseleinen

Wat is het onderwerp?

1. Oma
2. drink
3. Oma Els
4. kopjes

Wat is een zelfstandig naamwoord?

1. drinkt
2. uit
3. thee
4. porseleinen

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

1. alleen
2. porseleinen
3. kopjes
4. uit

Welk woordsoort is uit?

1. Voegwoord
2. Voorzetsel
3. bijvoeglijk naamwoord
4. lidwoord

Welk woordsoort is kopjes?

1. Voegwoord
2. Voorzetsel
3. bijvoeglijk naamwoord
4. zelfstandig naamwoord

Welk woordsoort is oma?

1. Bijvoeglijk naamwoord
2. zelfstandignaamwoord
3. voorzetsel
4. voegwoord

Hoe ging de les?

1. Makkelijk
2. Moeilijk
3. Gemiddeld

Goed gewerkt!

Succes met de volgende les!