WOORDEN plus OPDRACHTEN bellen en mailen - rose - dag 6 NT2

Thema 3 Bellen en mailen
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema 3 Bellen en mailen

Slide 1 - Slide

de reden
  • antwoord op een vraag 
  • waarom doe je iets?
  • waarom gebeurt er iets?
  • de reden - de redenen
  • zin: Hij heeft geen goede reden waarom hij te laat is.

Slide 2 - Slide

sturen
  • zenden (iets of iemand krijgt)
  • post of mensen 
  • werkwoord
  • ik stuur - wij sturen
  • zin: Ik stuur een brief.
  • zin: Hij stuurt de man door naar het ziekenhuis.

Slide 3 - Slide

thuis
  • in je eigen huis
  • voel je je veilig 
  • zin: Zondag ben ik thuis.
  • zin: Ik voel mij thuis op deze school.

Slide 4 - Slide

de tijd 
  • dat wat de klok meet 
  • tijdstip, 
  • moment
  • zin: Het is tijd om te eten.
  • zin: Het is tijd om naar huis te gaan. 

Slide 5 - Slide

vaak
  • veel keer 
  • zin: Ik ga vaak naar de film.
  • zin: Ik eet vaak pasta.
  • zin: Zij gaat vaak naar de wc.

Slide 6 - Slide

Je bent te laat op school.
Wat is een goede reden?

Slide 7 - Open question

'Tijd' hoort bij

A
uren, seconden, datum, moment, vroeg
B
uren, dagen, nu, schrift, moment, vroeg
C
uren, vroeg, laat, gitaar, datum, leuk, vroeg
D
uren, moment, lokaal, afspraak, pen, vroeg

Slide 8 - Quiz

Ik ............. mijn vriend een brief en ik hoop dat hij mij ook iets ...................
A
koop, terugkoopt
B
krijg, terugkrijg
C
stuur, terugstuurt
D
zind, terugzind

Slide 9 - Quiz

Een synoniem voor het woord 'tijd'
A
school - thuis
B
vaak
C
horloge
D
moment

Slide 10 - Quiz

timer
2:00
Noem 3 woorden over het woord:
thuis

Slide 11 - Mind map

Telefoon in de telefoontas.
Dat zegt de docent ............
A
vaak
B
sturen
C
uitleggen
D
nu

Slide 12 - Quiz

Schrijf de 6 goede vormen van het werkwoord 'sturen':
ik ........, jij ...... , hij/zij ..........., wij ............, jullie..........., zij .............

Slide 13 - Open question

Wat of wie kun je sturen ?
A
je broertje
B
een What's app bericht
C
de groeten
D
een mail

Slide 14 - Quiz

Bij mijn vrienden voel ik me ..............
Ik kan mijzelf zijn.
A
B
appel
C
vaak
D
thuis

Slide 15 - Quiz

Maak de zin af: Ik ga vaak ...................., omdat ............................

Slide 16 - Open question

Waarom je iets doet is een ..........
A
keuken
B
reden
C
help
D
uitleggen

Slide 17 - Quiz