MOMG hoofdstuk 4

Wat valt onder dagelijkse lichaamshygiëne?
A
Douchen/wassen, tandenpoetsen, meerdere keren handen wassen.
B
Tandenpoetsen, parfum gebruiken, meerdere keren handen wassen.
C
Douchen/wassen, make-up aanbrengen, meerdere keren handen wassen.
D
Douchen/ wassen, meerdere keren handen wassen, nagels knippen.
1 / 10
next
Slide 1: Quiz

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Wat valt onder dagelijkse lichaamshygiëne?
A
Douchen/wassen, tandenpoetsen, meerdere keren handen wassen.
B
Tandenpoetsen, parfum gebruiken, meerdere keren handen wassen.
C
Douchen/wassen, make-up aanbrengen, meerdere keren handen wassen.
D
Douchen/ wassen, meerdere keren handen wassen, nagels knippen.

Slide 1 - Quiz

Wat betekent het woord ‘gastvrijheid’?
A
Gasten bij naam noemen.
B
Gasten goed behandelen.
C
Gasten juist doorverwijzen.
D
Gasten vrijheid geven.

Slide 2 - Quiz

Als zorgverlener moet je representatief zijn. Wat betekent ‘representatief’?
A
Dat je altijd aardig en klantvriendelijk bent tegen gasten en zorgvragers.
B
Dat je de omgangsregels die in een bedrijf gelden kunt toepassen.
C
Dat je de regels in het bedrijf en alle medewerkers goed kent.
D
Dat je met je uiterlijk en gedrag laat zien dat je bij het bedrijf hoort.

Slide 3 - Quiz

Je vertelt een zorgvrager dat haar dochter vanmiddag niet kan komen, omdat ze ziek is. De zorgvrager is teleurgesteld. Op welke wijze reageert ze verbaal?
A
Ze fronst haar wenkbrauw.
B
Ze moet huilen.
C
Ze kijkt verdrietig.
D
Ze zegt ‘Oh wat jammer’.

Slide 4 - Quiz

Waar is jouw uitstraling een onderdeel van?
A
Verbale communicatie.
B
Non-verbale communicatie.
C
Mondelinge communicatie.
D
Schriftelijke communicatie.

Slide 5 - Quiz

Welke uitspraak over actief luisteren is juist?
A
Actief luisteren wil zeggen dat je actief weergeeft wat er gezegd wordt.
B
Als je actief luistert, dan vul je het verhaal van de ander aan.
C
Bij actief luisteren gaat het erom dat je snel snapt wat de ander bedoelt.
D
Bij actief luisteren let je goed op hóe iemand iets zegt.

Slide 6 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een open vraag?
A
Komt het u uit dat ik uw kamer schoonmaak?
B
Welke schoonmaakmiddelen heeft u?
C
Wilt u meehelpen uw kamer schoon te maken?
D
Zal ik de keukenvloer dweilen?

Slide 7 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een gesloten vraag?
A
Waarmee wilt u helpen als ik de was ga doen?
B
Wat kan ik voor u doen bij het verzorgen van de was?
C
Welke wasmiddelen gebruikt u altijd?
D
Zal ik de schone was alvast in de kast leggen?

Slide 8 - Quiz

Wat is een voorbeeld van informele communicatie?
A
Een beoordelingsgesprek met je begeleider.
B
Een gesprek tijdens de koffiepauze.
C
Een sollicitatiegesprek voor een stageplek.
D
Een vergadering op je werk.

Slide 9 - Quiz

Je werkt als baliemedewerker in een ziekenhuis. Een oude vrouw meldt zich. Wat is de beste manier om de vrouw aan te spreken?
A
Goedemorgen mevrouw, wat kan ik voor je doen?
B
Goedemorgen mevrouw, wat kan ik voor u doen?
C
Hoi mevrouw, wat kan ik voor u doen?
D
Hoi mevrouw, wat kan ik voor je doen?

Slide 10 - Quiz