This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Spanning is een grootheid. Wat is de eenheid van spanning?
A
U
B
V
C
I
D
A
Slide 1 - Quiz
Wat geeft dit onderdeel aan in een schakelschema?
A
Lamp
B
Spanningsbron
C
Voltmeter
D
Ampèremeter
Slide 2 - Quiz
De spanning is....
A
1,2 V
B
7 V
C
6 V
D
12 V
Slide 3 - Quiz
Wat is de totale spanning, als de spanning van een batterij 9V is?
A
0V
B
9V
C
18V
D
27V
Slide 4 - Quiz
De stroomsterkte Noteer de eenheid van de stroomsterkte
A
Volt
B
Ampère
C
Ohm
D
Watt
Slide 5 - Quiz
Stroomsterkte meet je met een stroomsterktemeter (ampèremeter). Hoe meet je de spanning?
A
Met een spanningsmeter
B
Met een ampèremeter of weerstandsmeter
C
Met een multimeter
D
Met een voltmeter
Slide 6 - Quiz
Welk onderdeel uit een schakelschema is dit?
A
Schakelaar
B
Lamp
C
Batterij
D
Voltmeter
Slide 7 - Quiz
Wat is stroomsterkte?
A
de hoeveelheid energie die elektronen meekrijgen
B
Elektrische deeltjes die energie vervoeren.
C
het aantal elektronen dat per seconde door de stroomkring gaat.
Slide 8 - Quiz
De stroomsterkte Noteer het symbool van de stroomsterkte
A
U
B
I
C
R
D
P
Slide 9 - Quiz
Wat zie je in dit schakelschema?
Dit is een stroomkring met daarin ....
A
een lamp en een spanningsbron
B
een lamp en een amperemeter
C
3 lampjes en een spanningsbron
D
3 lampjes en een amperemeter
Slide 10 - Quiz
Om de spanning van de elektriciteitscentrale naar de gebruikers te vervoeren, wordt de spanning
A
Verhoogd
B
Verlaagd
Slide 11 - Quiz
22 Hiernaast staan 2 schakelschema's.
Welke uitspraak over deze schakelschema's is waar?
A
Het zijn allebei parallelschakelingen.
B
Het zijn allebei serieschakelingen.
C
Schakeling 1 is een parallel- schakeling en 2 is een serieschakeling.
D
Schakeling 1 is een serieschakeling en 2 is een parallelschakeling.
Slide 12 - Quiz
Wat is er fout in dit schakelschema?
A
lampje 1 kan nooit branden
B
lampje 2 kan nooit branden
C
lampje 3 kan nooit branden
D
alle lampjes kunnen niet branden
Slide 13 - Quiz
Een schakelschema is ... ?
A
Een tekening van een schakeling
B
Een tekening van een schakeling, waarin onderdelen zijn vervangen door symbolen
C
Bestaat uit een lamp, een draad een batterij en een schakelaar
Slide 14 - Quiz
Welk schakelschema klopt?
A
B
C
Het goede antwoord staat er niet tussen
Slide 15 - Quiz
Spanning is een grootheid. Wat is het symbool voor spanning?
A
U
B
V
C
u
D
A
Slide 16 - Quiz
Welk onderdeel uit een schakelschema is dit?
A
Schakelaar
B
Lamp
C
Batterij
D
Voltmeter
Slide 17 - Quiz
Wat voor schakelschema is dit?
A
Een parallelschakeling
B
Een serieschakeling
Slide 18 - Quiz
Wat voor schakelschema is dit?
A
Een parallelschakeling
B
Een serieschakeling
Slide 19 - Quiz
Welk onderdeel uit een schakelschema is dit?
A
Schakelaar
B
Lamp
C
Batterij
D
Voltmeter
Slide 20 - Quiz
Wat is het symbool (tekeningetje) voor een batterij in een schakelschema?
A
B
C
D
Slide 21 - Quiz
Een elektrisch apparaat heeft een bepaald vermogen. Hoe bereken je het vermogen?
A
door de energie en de stroomsterkte met elkaar te vermenigvuldigen
B
door de energie en de tijd met elkaar te vermenigvuldigen
C
door de spanning en de stroomsterkte met elkaar te vermenigvuldigen
D
door de spanning en de tijd met elkaar te vermenigvuldigen
Slide 22 - Quiz
Wat is het vermogen?
A
12 Watt
B
0,3 Watt
C
0,083 Watt
D
3 Watt
Slide 23 - Quiz
Het vermogen van een wasmachine is ... dan het vermogen van een telefoon.
A
Kleiner
B
Ongeveer hetzelfde
C
Groter
D
Kan je niet weten
Slide 24 - Quiz
Wat is het vermogen?
A
Hoeveel energie een apparaat per seconde verbruikt.
B
Het aantal uur een batterij meegaat
C
Hoeveel elektrische stroom een apparaat aan kan.
D
Hoeveel energie een apparaat nodig heeft.
Slide 25 - Quiz
Bereken het vermogen in kiloWatt als het vermogen 250 W is.
A
250 000 kW
B
0,250 kW
C
2,5 kW
D
25 kW
Slide 26 - Quiz
Het symbool van vermogen is ........ en de eenheid van vermogen is......... .
A
P ; W
B
U ; V
C
I ; A
D
P ; mA
Slide 27 - Quiz
In welk soort schakeling is de stroomsterkte op alle plaatsen even groot?
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling
C
Gemengde schakeling
Slide 28 - Quiz
Voorspel wat er met de andere lampjes gaat gebeuren als lampje B stuk gaat. (hoe loopt de stroom?)
Gemengde schakeling
A
Lampje C en D branden ook niet.
B
Lampje C brandt ook niet meer.
C
Lampje A en C branden ook niet meer.
D
Alle lampjes branden nog.
Slide 29 - Quiz
Waar kun je een schakelaar plaatsen die ervoor zorgt dat alleen lampje B en C aan en uit gaat?
Gemengde schakeling
A
Tussen B en C
B
Tussen A en B
C
Tussen batterij en B
D
Tussen batterij en D
Slide 30 - Quiz
Is het een serieschakeling of een parallelschakeling?
A
Serie
B
parallel
C
gemengde schakeling
Slide 31 - Quiz
Drie lampjes zijn aangesloten op een spanningsbron. Hoe zijn de lampjes geschakeld?
A
serie
B
parallel
C
gemengde schakeling
Slide 32 - Quiz
Welke schakeling staat er afgebeeld?
A
serieschakeling
B
parallelschakeling
C
gemengde schakeling
Slide 33 - Quiz
Wat voor soort schakeling is dit?
A
serieschakeling
B
parallelschakeling
C
gemengde schakeling
Slide 34 - Quiz
Wat wordt bedoeld met een gemengde schakeling?
A
Alle onderdelen zijn parallel geschakeld.
B
Parallel- en, serie schakelingen kunnen niet samen gaan.
C
Sommige onderdelen zijn serie geschakeld en andere parallel.
D
Alle onderdelen zijn serie geschakeld.
Slide 35 - Quiz
Een dynamo is een spanningsbron
A
Juist
B
Onjuist
Slide 36 - Quiz
Op een fiets zit een dynamo. Wat doet de dynamo?
A
De dynamo slaat elektrische energie op.
B
De dynamo wekt elektrische energie op.
C
De dynamo wekt lichtenergie op.
D
De dynamo zorgt voor een stroomkring.
Slide 37 - Quiz
Wat doen spanningsbronnen?
timer
0:30
A
vervoeren energie
B
leveren elektrische energie
C
zetten elektrische energie om
D
meten de spanning
Slide 38 - Quiz
Wat doet een dynamo?
A
Elektriciteit omzetten in beweging
B
Warmte omzetten in elektriciteit
C
Beweging omzetten in elektriciteit
D
Elektriciteit omzetten in warmte
Slide 39 - Quiz
Een Isolator is...
A
een stof die elektriciteit
niet doorlaat
B
een stof die elektriciteit doorlaat
C
een stof die elektriciteit niet opwekt
D
een stof die elektriciteit opwekt
Slide 40 - Quiz
Wat is een geleider?
A
Lucht
B
Rubber
C
Aluminium
D
Kunststof
Slide 41 - Quiz
Wat zijn spanningsbronnen?
A
hout, koper en ijzer
B
batterij, accu en dynamo
Slide 42 - Quiz
Wat is een geleider?
A
Een soort metaal
B
Stoffen waar een elektrische stroom doorheen kan lopen
C
Stoffen waar geen elektrische stroom doorheen kan lopen
D
Een apparaat dat stroom doorgeeft
Slide 43 - Quiz
Wat is geen geleider?
A
Koper
B
IJzer
C
Aluminium
D
Kunststof
Slide 44 - Quiz
Wat is een geleider?
A
Hout
B
Plastic
C
Glas
D
Aluminium
Slide 45 - Quiz
Wat kunnen geleiders?
timer
0:30
A
energie leveren
B
energie geleiden
C
laten slecht energie door
D
spanning opleveren
Slide 46 - Quiz
Oplaadbare batterijen zijn beter voor het milieu dan gewone batterijen
A
Waar
B
Niet waar
Slide 47 - Quiz
Wat is veilige "spanning"?
A
Dat er geen stroomsterkte is
B
Dat de stroomsterkte boven de 120 volt is
C
Dat de stroomsterkte zo laag is dat je geen schok krijgt
D
Dat de stroomsterkte zo laag is dat je er niet dood aan gaat
Slide 48 - Quiz
Deze stroomkring is ..........
A
gesloten
B
verbonden
C
open
D
ongeschakeld
Slide 49 - Quiz
Je hebt 3 batterijen, elk van 1,5 v Welke spanning leveren de batterijen samen, als je de pluspool van de ene batterij tegen de minpool van de andere batterij legt
A
0V
B
1,5V
C
3V
D
4,5V
Slide 50 - Quiz
16. Tot hoe hoog is de spanning nog veilig?
A
6V
B
230V
C
24V
Slide 51 - Quiz
Een batterij heeft een spanning van 9,0V. De stroom die de batterij kan leveren is 500mA. Wat is het vermogen van de batterij?