spelling

spelling
Herhaling werkwoordspelling
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

spelling
Herhaling werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Zie het schema achter in je boek.
bladzijde 274

Slide 2 - Slide

werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 3 - Quiz

werkwoordspelling
A
Manou verstuurt een brief
B
Manou verstuurd een brief
C
Manou verstuurdt een brief

Slide 4 - Quiz

Werkwoordspelling
A
Zij heeft het huis geverft.
B
Zij heeft het huis geverfd.

Slide 5 - Quiz

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 6 - Quiz

werkwoordspelling
A
Hij onthoud alles wat ik vertel.
B
Hij onthoudt alles wat ik vertel.

Slide 7 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
Kano'tje
B
Kanotje
C
Kanoo'tje
D
Kanootje

Slide 8 - Quiz

Wat is een verkleinwoord?
A
minder
B
weinig
C
oranje
D
boekje

Slide 9 - Quiz

verkleinwoorden

Wat is het verkleinwoord van baby?
A
babytje
B
babietje
C
baby'tje
D
kleine baby

Slide 10 - Quiz

Verkleinwoorden
A
colaatje
B
cola'tje
C
cola-tje

Slide 11 - Quiz

Verkleinwoorden
A
harinkje - omaatje - cafeetje
B
haringetje - omaatje - cafeetje
C
harinkje - omaatje - cafétje
D
harinkje - oma'tje - cafétje

Slide 12 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(verwoesten) De ................. huizen
A
vewoestten
B
verwoeste
C
verwoesde
D
verwoesdden

Slide 13 - Quiz

Wat is een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord?
A
Een soort bijvoeglijk naamwoord
B
Een soort voltooid deelwoord
C
Beide

Slide 14 - Quiz

Waar zegt het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord iets over?
A
het voltooid deelwoord
B
het zelfstandig naamwoord
C
het lidwoord
D
het werkwoord

Slide 15 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(vluchten) De ............... dief
A
gevluchte
B
gevluchtte
C
gevluchten
D
gevluchtten

Slide 16 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(maaien) Het ............... gras
A
vermaaide
B
gemaaide
C
gemaaidde
D
gemaaiden

Slide 17 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(verzinnen) Het ............ verhaal
A
verzonnen
B
verzonne
C
verzonde
D
verzonden

Slide 18 - Quiz

In welk zin staat een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord?
A
De fiets wordt gemaakt door mijn vader.
B
De gemaakte fiets is van mijn vader.
C
De fietsenmaker heeft de oude fiets gemaakt.

Slide 19 - Quiz