Vergelijking: het object (de werkelijkheid) wordt vergeleken met een subject (een beeld)
Zijn hoofd lijkt wel een luchtballon.
Metafoor: het object wordt vervangen door een subject/beeld
Die reus van een vrouw past niet door het poortje.
Personificatie:menselijke eigenschappen toekennen aan niet levende dingen
Het beeldscherm staart mij aan.
Slide 8 - Slide
hw opdracht 1 bespreken
1 Eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
zo rood als een kreeft, zo trots als een pauw, zo groen als gras, zo nijdig als een spin, zo vlug als water, zo bang als een wezel, zo slap als een vaatdoek, zo fris als een hoentje, zo eerlijk als goud, zo hard als een steen
2 Eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
de kat klaagt; de koe lacht; het muisje fluistert
3 Eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
de pen valt aan; mijn geodriehoek huilt; het gummetje huppelt
timer
5:00
Slide 9 - Slide
Oefenen
Zie stencil Quizizz "oefenen met beeldspraak"
(en evt. met de 10 Quizvragen op Lessonupapp>>)
Slide 10 - Slide
Bij een vergelijking heb je....
A
een object en een beeld
B
alleen maar een beeld
C
een kenmerk van een persoon op een levenloos ding
Slide 11 - Quiz
Vul de juiste vergelijking in: Zo fris als een.....
A
kipje
B
vis in het water
C
hoentje
Slide 12 - Quiz
Zo doof als een...
A
kabouter
B
spin
C
mol
D
kwartel
Slide 13 - Quiz
Hij? pas op! hij steelt als een....
A
vogel
B
hond
C
kat
D
raaf
Slide 14 - Quiz
Bij een metafoor heb je....
A
Alleen maar een beeld
B
Een beeld en de werkelijkheid
C
altijd het woordje ALS
Slide 15 - Quiz
Hij verhuist naar een paradijs.
A
Personificatie
B
Metafoor
C
Vergelijking
Slide 16 - Quiz
Met lood in zijn schoenen begon hij de wedstrijd.
A
personificatie
B
metafoor
C
vergelijking
Slide 17 - Quiz
De wind huilt...
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking
Slide 18 - Quiz
Het leven is een feest. Je moet alleen zelf de slingers ophangen.
A
zin 1 vergelijking
zin 2 metafoor
B
personificatie
C
metafoor
D
vergelijking
Slide 19 - Quiz
De samenleving is ziek.
A
is een metafoor
B
is een vergelijking
C
is een personificatie
Slide 20 - Quiz
Aan het werk
Maken opdracht 5 blz. 211
Maken opdracht 2 blz. 98
timer
1:00
Slide 21 - Slide
Afsluiting
Teken een of meerdere metaforen
uit het gedicht.
Welk gezegde zit in het gedicht: wg of ng?
timer
5:00
Slide 22 - Slide
Doel behaald?
Ik weet wat de functie van beeldspraak is.
Ik kan een vergelijking, een metafoor en een personificatie herkennen.