Bijvoeglijke naamwoordenhebben een korte- en lange vorm. Welke spellingregels gelden daarbij?
Wat is een Stoffelijk Bijvoeglijk naamwoord?
Welke spellingregels gelden bij het meervoud van Zelfstandige Naamwoorden?
timer
5:00
Slide 3 - Slide
Oefen met deze twee Toetsopdrachten
1) Maak zelf een zin met minimaal drie hoofdletters op de juiste plaatsen. In je zin mag maximaal één naam van een persoon voorkomen.
2) Noteer twee zinnen van minimaal acht woorden, met de juiste leestekens.
In zin 1 schrijf je een citaat aan het begin van de zin. Sluit de zin af met de woorden: vroeg Sanne. Zin 2 begint met de woorden: Lisa vertelde dat.
.................. vroeg Sanne.
Lisa vertelde dat ....................................
timer
6:00
Slide 4 - Slide
Nakijken
Voorbeeldzinnen:
'Kan ik morgen uitslapen?', vroeg Sanne
'Heb ik de deur op slot gedaan?', vroeg Sanne.
Lisa vertelde dat zij morgen gaat voetballen in Alkmaar.
Lisa vertelde dat er een eng spook op haar zolder leeft.
timer
5:00
Citaat vooraan:
Een komma na het citaat!
De 'punt' vervalt in het citaat
Een vraagteken en uitroepteken blijft!
Begin de zin met een hoofdletter en eindig met een punt!
Slide 5 - Slide
Instructie §6
Zelfstandige naamwoorden - meervoud en enkelvoud
Hier maak je een meervoud van door achter het woord -S of -EN te zetten: (feestEN) (tafelS) (hondEN) (SpeldjeS)
Let op! Gebruik ook hier deze spellingregels:
De S/z Regel (Sluis - SluiZen)
De F/v Regel ( Duif - duiVen)
Letter dubbelen (Brug - BruGGen)
Klinker weglaten (Boot - Boten)
timer
5:00
Slide 6 - Slide
Werken aan weektaak.
Maak opdracht 5 van §3
Maak opdracht 5 en 6 van §4
Maak opdracht 5 van §5
Maak opdracht 5 en 6 van §6
timer
13:00
Alle opdrachten zijn onderdeel van de weektaak!
Slide 7 - Slide
Nakijken
We kijken klassikaal opdracht 2 en 4 na
Onderstaand is een opdracht die ook op de toets wordt gevraagd:
Noteer een zin van minimaal acht woorden, met de juiste leestekens.
Begin jouw zin met een citaat.
Eindig de zin met de woorden: vroeg ik.
timer
5:00
Slide 8 - Slide
Oefen met deze twee Toetsopdrachten
1)Noteer een zin van minimaal acht woorden, met de juiste leestekens.
Begin jouw zin met een citaat.
Eindig de zin met de woorden: vroeg ik.
2) Lees wat er in een woordenboek staat bij het trefwoord ‘aardappel’.
Het meervoud van aardappel is aardappels, volgens Dirk.
Maar Marie denkt dat het meervoud aardappelen is.
Wie heeft er gelijk? Leg je antwoord uit.
Slide 9 - Slide
Even wat anders...
Flipping
Nodig: een voorwerp (zoals een tennisbal, etui of gum) en een tafel. Twee spelers staan aan beide kanten van de tafel. De docent is de spelleider. Hij geeft alle deelnemende spelers de opdracht om vast dingen met twee handen vast te pakken zoals “tafel” of “hoofd”. Wanneer de leider echter “Flipping!” roept moeten beide spelers zo snel mogelijk proberen het voorwerp in het midden van de tafel te pakken. De speler die het voorwerp heeft wint de ronde.
timer
5:00
Slide 10 - Slide
Reflectie
Ik ga iedere les met jullie reflecteren. Dat betekent: jullie mogen zeggen wat je van de les vond.
Wat vond je goed gaan?
En wat vond je niet goed?
Heb je misschien ideeën/tips voor een volgende les?