62 - 1VMA - Grammatica




Planning van het eerste uur:

  • Grammatica 

Planning van het tweede uur


Aan het einde van deze les

WELKOM 1A :)
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson




Planning van het eerste uur:

  • Grammatica 

Planning van het tweede uur


Aan het einde van deze les

WELKOM 1A :)

Slide 1 - Slide




Planning van het eerste uur:



Planning van het tweede uur


Aan het einde van deze les

WELKOM 1A :)

Slide 2 - Slide




Planning van het uur:

  • Stillezen
  • Persoonlijk voornaamwoord
  • Bezittelijk voornaamwoord 

Aan het einde van deze les
  • kan ik persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen.
WELKOM 1A :)
Jort
Zara Avital
Nikki

Slide 3 - Slide

Stillezen
Wat: Lees in stilte in je leesboek
Hoe: Individueel
Hulp: Geen
Tijd: 10 minuten 

timer
10:00

Slide 4 - Slide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Het
B
Ik
C
Ons
D
De

Slide 5 - Quiz

Noem een
persoonlijk voornaamwoord

Slide 6 - Mind map

Wat zijn de persoonlijke voornaamwoord(en) in deze zin:

Daar liggen mijn oude schoenen. Ik heb ze gisteren uitgetrapt en niet meer opgeborgen.
A
Mijn en meer
B
Schoenen
C
Ik en ze
D
Mijn en oude

Slide 7 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
Enkelvoud
Meervoud
Verwijst naar iemand
Ik houd van chocola.
Ik, jij, je, u, hij, zij, ze, het
--> Onderwerp
Houden jullie van chocola?
Wij, we, jullie, u, zij, ze
--> Onderwerp
Ik ga samen met hem.
Mij, me, jou, je, u, hem, haar, het
--> Geen onderwerp
Spreken we bij ons af? 
Ons, jullie, u, hun, hen, ze

--> Geen onderwerp
Verwijst naar iets
Mag ik die nietmachine even, ik heb hem nodig. 
Fenna heeft nieuwe sneakers! Ik vind ze heel mooi.

Slide 8 - Slide

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin:

De trainer heeft me een promotie naar het wedstrijdteam gegeven.
A
de
B
trainer
C
me
D
naar

Slide 9 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord
  • zegt van wie iets is;
  • staat voor het zelfstandig naamwoord (het staat nooit alleen) 



Slide 10 - Slide

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?

Ik geef mijn schoenen aan jou.
A
ik
B
mijn
C
jou

Slide 11 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, je/uw, zijn/haar, ons/onze, jullie, je/uw, hun

Slide 12 - Slide

Hoe schrijf je het goed?

mijn zus
of
me zus
A
mijn zus
B
me zus

Slide 13 - Quiz

Hoe schrijf je het goed?

jou fiets
of
jouw fiets
A
jou fiets
B
jouw fiets

Slide 14 - Quiz

Hoe schrijf je het goed?

u tuin
of
uw tuin
A
u tuin
B
uw tuin

Slide 15 - Quiz

Me of mijn? Jou of jouw? U of uw?
Bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Mijn
Mijn broer
Me
Die broer van me
Jouw
Jouw fiets
Jou
Is die fiets van jou? 
Uw
Uw rijbewijs
U
Ik zag u door rood rijden.

Slide 16 - Slide

Hoe schrijf je het goed?

Hun pakken de tas in.
of
Zij pakken de tas in.
A
Hun pakken de tas in.
B
Zij pakken de tas in.

Slide 17 - Quiz

Is het woord 'hun' in deze zin wél goed gebruikt?

Wij pakken hun tas in.
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quiz

Ze/zij of hun?
Hun = nooit het onderwerp van de zin

Hun lopen op de stoep.          Zij lopen op de stoep.

Wel:
Hun huis staat naast dat van ons. 
Ik heb hun een vraag gesteld.  

Slide 19 - Slide

                   Individueel werken 
timer
5:00
Wat
Maak (in je boek) opdracht 9 t/m 12 + 15 en 16 van 5.7 Grammatica
Hoe
Individueel, in stilte 
Hulp
Eerst vijf minuten zonder hulp, daarna mag je je vinger opsteken en dan kom ik langs
Tijd
Ongeveer 20 minuten 
Uitkomst
Deze opdrachten zijn huiswerk. 
Klaar
Kom een antwoordenboek halen en kijk je antwoorden na. 
Daar ook mee klaar? Lees in je leesboek. 

Slide 20 - Slide

                   Individueel werken 
timer
5:00
Wat
Maak Test Jezelf van 5.3 Lezen en 5.7 Grammatica. 
Hoe
Individueel, in stilte 
Hulp
Eerst vijf minuten zonder hulp, daarna mag je je vinger opsteken en dan kom ik langs
Tijd
Ongeveer 20 minuten 
Uitkomst
Deze leerstof komt terug op de toets. 
Klaar
Lees in je leesboek. 

Slide 21 - Slide

Samenvatting van de les
Jij
  • kunt nu het bezittelijk voornaamwoord herkennen;

Huiswerk 
Maak (in je boek) opdracht 9 t/m 12 + 15 en 16

Slide 22 - Slide