Formuleren par. 3,4 herhaling

Formuleren H4
Verwijswoorden

-Herhaling paragraaf 3,4 verwijswoorden
-nakijken par. 4 opdr. 1 t/m 3 + 5

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Formuleren H4
Verwijswoorden

-Herhaling paragraaf 3,4 verwijswoorden
-nakijken par. 4 opdr. 1 t/m 3 + 5

Slide 1 - Slide

Het-woorden zijn
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 2 - Quiz

Bij vrouwelijke woorden gebruik je de verwijswoorden 'deze' en 'die'.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

Bij mannelijke woorden gebruik je de verwijswoorden 'deze' en 'die'.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

Het-woorden zijn
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 5 - Quiz

Waar is mijn fiets? ... staat buiten.
A
die
B
deze
C
dit
D
dat

Slide 6 - Quiz

Aardrijkskunde is het vak ... ik het moeilijkst vind.
A
die
B
wat
C
dit
D
dat

Slide 7 - Quiz

Het meisje ... daar loopt ken ik ergens van.
A
die
B
wat
C
dit
D
dat

Slide 8 - Quiz

verwijswoorden
mannelijk (de)             hij, hem zijn            deze, die
vrouwelijk (de)            zij, ze haar               deze, die 
onzijdig (het)              het, zijn                    dit, dat
meervoud                    zij, ze, hen, hun    deze, die

Slide 9 - Slide

Welke verwijswoorden gebruik je bij mannelijke zelfstandige naamwoorden?

Slide 10 - Mind map

Welke verwijswoorden gebruik je bij vrouwelijke zelfstandige naamwoorden?

Slide 11 - Mind map

Welke verwijswoorden gebruik je bij onzijdige zelfstandige naamwoorden?

Slide 12 - Mind map

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 13 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,

terwijl ________ de lege flessen aan Luuk geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 14 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vindt    ________ erg leuk vindt.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 15 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 16 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 17 - Drag question

Mannelijk 
vrouwelijk
onzijdig
de man
de gevangenis
Davide
wetenschap
Maurice
de stier
het huis

Slide 18 - Drag question

nakijken opdr. 1 blz. 236
Opdracht 1
1 (de) pelikanen
2 ze
3 hun
4 (van) (de) pelikanen

Slide 19 - Slide

nakijken opdr. 2 blz. 237
Opdracht 2
1 Je moet oppassen voor deze stier, want hij kan je opeens aanvallen.
2 De familieleden kijken ernaar uit dat hun neef hen snel weer eens opzoekt.
3 Noëlle luistert niet meer naar dit radioprogramma, omdat het haar verveelt.
4 Dit poesje is vanmorgen komen aanlopen; geef jij het wat te drinken?
5 Veel mensen zijn op zoek naar de ware liefde, maar zij komt altijd onverwacht.
6 Hang dat gordijn even recht, want het hangt zo scheef.

Slide 20 - Slide

nakijken opdr. 3 blz. 237
Opdracht 3
1 Traditiegetrouw stuurt de buurtvereniging (v) al haar nieuwe leden een welkomstcadeau.
2 Zou dit internetbedrijf (m) zijn winst komend jaar opnieuw weten te verhogen?
3 Hoewel de talenten van Ajax (mv) veelbelovend leken, waren hun prestaties teleurstellend.
4 De schoenenwinkel (m) stuurt zijn vaste klanten jaarlijks een kortingsbon.

Slide 21 - Slide

nakijken opdr. 5 blz. 237
Opdracht 5
1 Ondanks de stromende regen gaven de demonstranten hun protest niet op.
2 Tijn is gek op zijn smartwatch, waarmee hij altijd te koop loopt.
3 Het boeit hem niet als je hem nadoet, want hij lacht gewoon mee.
4 Zal zijn vriendin hem verrassen, omdat hij haar onlangs ook heeft verrast?

Slide 22 - Slide

opdracht
A. Schrijf een tekst van ongeveer 100 woorden. Gebruik minimaal 5 verschillende verwijswoorden. Kies zelf een onderwerp. (5-10 minuten)
B. In duo's: Lees elkaars tekst, noteer de verwijswoorden en zet erachter naar welk woord ze verwijzen. Zijn de verwijswoorden juist gebruikt? (5 minuten)

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Link

Slide 25 - Link

2 Ik ga graag naar Zeeland. Dat (Zeeland) is mooi en de zon schijnt er vaak.
Vorig jaar mocht ik met mijn (ik) beste vriend Lars en zijn (Lars) ouders mee naar Zeeland. Ze (Lars en zijn ouders) haalden me (ik) ’s morgens vroeg op. We (Lars, zijn ouders en ik) zouden een weekje wegblijven, maar we (Lars, zijn ouders en ik) bleven tien dagen.
Het weer was prachtig en Lars en ik gingen elke dag naar het strand. Omdat hij (Lars) een koukleum is, ging ik alleen zwemmen in zee. ’s Avonds deden we (Lars en ik) spelletjes met zijn (Lars) ouders. Lars won bijna altijd. Hij (Lars) is nogal fanatiek met spelletjes.
Na tien dagen gingen we (Lars, zijn ouders en ik) naar huis. We (Lars, zijn ouders en ik) kijken allemaal terug op een fijne vakantie.

Slide 26 - Slide