H3P les aaneenschrijven/samenstellingen taaltoets

Vandaag

  • Talent 5.9: aaneenschrijven, voornaamwoordelijk bijwoord en samenstellingen
  • Talent 1.9: leestekens

=> Taaltoets: wwspelling, leestekens, samenstellingen, gramm (hoofd-/bijzinnen, etc.) in week 5



     
    1 / 24
    next
    Slide 1: Slide
    NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

    This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

    time-iconLesson duration is: 60 min

    Items in this lesson

    Vandaag

    • Talent 5.9: aaneenschrijven, voornaamwoordelijk bijwoord en samenstellingen
    • Talent 1.9: leestekens

    => Taaltoets: wwspelling, leestekens, samenstellingen, gramm (hoofd-/bijzinnen, etc.) in week 5



       

      Slide 1 - Slide

      Onderdelen uit Talent die je moet leren en moet kunnen toepassen:

      • Werkwoordspelling (2.9, 3.9 en 4.9)
      • Leestekens (1.9)
      • Aaneenschrijven (5.9, voornaamwoordelijk bijwoord, samenstellingen)
      • Hoofd-en-bijzinnen aanwijzen (2.7)

      Slide 2 - Slide

      De jongen op de berg
      • Je hebt t/m hoofdstuk 3 gelezen.
      • Vat kort voor jezelf samen wat er in deze drie hoofdstukken gebeurd is. 
      • Denk aan belangrijke personages (beschrijf innerlijk en uiterlijk), plekken en gebeurtenissen. 

      Slide 3 - Slide

      Aaneenschrijven van samenstellingen

      Slide 4 - Slide

      Slide 5 - Video

      Aaneenschrijven of niet?
      A
      spoorweg overgang
      B
      spoorwegovergang

      Slide 6 - Quiz

      Los of aaneenschrijven?
      Tweedehands + fietsen + winkel
      A
      tweedehands fietsenwinkel
      B
      tweedehandsfietsenwinkel
      C
      tweedehands fietsen winkel

      Slide 7 - Quiz

      Los of aaneenschrijven?
      Stille + Oceaan + gebied
      A
      Stille Oceaangebied
      B
      Stille-Oceaan gebied
      C
      Stille-Oceaangebied

      Slide 8 - Quiz

      Er (hier, daar, waar) + voorzetsel
      • ernaar, daardoor, hierlangs: -->in principe aan elkaar 
      • MAAR: los schrijven als voorzetsel (denk aan de 'kast') deel is van een splitsbaar werkwoord, bijv: 
      • voorlezen => wie leest er voor
      • EN OOK: los schrijven als het voorzetsel bij een ander zinsdeel hoort, bijv:
      • Hij zat achter in de auto. ('in' hoort bij 'in de auto')
      • Hij zat achterin. ('in' hoort niet bij een ander zinsdeel)

      Slide 9 - Slide

      Slide 10 - Slide

      Leg het boek maar (boven + op)
      A
      bovenop
      B
      boven op

      Slide 11 - Quiz

      Spring maar (achter + op) de fiets.
      A
      achterop
      B
      achter op

      Slide 12 - Quiz

      Ik denk (hier + over + na).
      A
      hierover na
      B
      hieroverna
      C
      hier overna

      Slide 13 - Quiz

      Leg het boek maar (boven + op) de stapel.
      A
      bovenop
      B
      boven op

      Slide 14 - Quiz

      Ik loop (er + achter + aan).
      A
      erachter aan
      B
      erachteraan
      C
      er achteraan

      Slide 15 - Quiz

      Samenstellingen met tussen-n en tussen-s
      • Tussen-s als je 'm hoort:  'dorpsplein'  dus ook 'dorpsstraat'
      • Tussen-n als het eerste deel van de samenstelling een zn is met meervoud op -en: fietsenrek, boekenkast
      • Geen tussen-n: 
      • als het eerste woord geen meervoud heeft: tarwegras, gerstebier
      • als het eerste woord een mv heeft op -s of op -en én s: gedachte => gedachtes of gedachten => dus: gedachtesprong ziekte=> ziekten of ziektes => dus: ziektekiem

      Slide 16 - Slide

      Samenstellingen met tussen-n en tussen-s (2)

      • Geen tussen-n: 
      • als het eerste woord een bijv.nw is met versterkende functie: beregezellig, boordevol
      • als het eerste deel géén zelfst.nw is: spinnewiel, blindedarm
      • als het iets unieks betreft: zonnestraal (we zien maar één zon)
      • als het een 'versteende samenstelling' is (een samenstelling waarin we de betekenis van de losse onderdelen niet meer herkennen): bakkebaard, bolleboos, dageraad

      Slide 17 - Slide

      omgang + regeling
      A
      omgangregeling
      B
      omgangsregeling

      Slide 18 - Quiz

      beroep + speler
      A
      beroepspeler
      B
      beroepsspeler

      Slide 19 - Quiz

      protest + stem
      A
      proteststem
      B
      protestsstem

      Slide 20 - Quiz

      tarwe + brood
      A
      tarwebrood
      B
      tarwenbrood

      Slide 21 - Quiz

      Aap + rots
      A
      apenrots
      B
      aperots

      Slide 22 - Quiz

      Aap + trots
      A
      apetrots
      B
      apentrots

      Slide 23 - Quiz

      Zelfstandig werken

      1. Talent online: opdracht 3 t/m 8 en 10 van paragraaf 5.9
      2. Oefenen met samenstellingen: https://www.onlineexambuilder.com/nl/doe-de-meerledigesamenstellingtest-tien-vragen/exam-535216?PHPSESSID=new 
      3. Maak daarna opdracht 3, 5 en 8 van spelling 1.9 via Talent Online
      4. Oefen verder met werkwoordspelling via Versterk Jezelf. 

      Slide 24 - Slide