3V aaneenschrijven taaltoets

Welkom!
Pak je leesboek
Deze week lezen we hoofdstuk 4 en 5 uit De jongen op de berg 
timer
10:00
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom!
Pak je leesboek
Deze week lezen we hoofdstuk 4 en 5 uit De jongen op de berg 
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Vandaag

  • Terugblik hoofd-en bijzinnen 
  • Talent 5.9: aaneenschrijven, voornaamwoordelijk bijwoord en samenstellingen

=> Taaltoets: wwspelling, leestekens, samenstellingen, gramm (hoofd-/bijzinnen, etc.) in week 5



     

    Slide 2 - Slide

    De arts kwam te laat, omdat hij file had.
    A
    Hoofdzin + bijzin
    B
    Bijzin + hoofdzin

    Slide 3 - Quiz

    De arts kwam te laat, want hij had file en er lag sneeuw op de weg
    A
    HZ+HZ+BZ
    B
    HZ+HZ+HZ
    C
    HZ+BZ+HZ
    D
    BZ+HZ+BZ

    Slide 4 - Quiz

    Aaneenschrijven van samenstellingen

    Slide 5 - Slide

    Slide 6 - Video

    Aaneenschrijven of niet?
    A
    spoorweg overgang
    B
    spoorwegovergang

    Slide 7 - Quiz

    Los of aaneenschrijven?
    Tweedehands + fietsen + winkel
    A
    tweedehands fietsenwinkel
    B
    tweedehandsfietsenwinkel
    C
    tweedehands fietsen winkel

    Slide 8 - Quiz

    Los of aaneenschrijven?
    Stille + Oceaan + gebied
    A
    Stille Oceaangebied
    B
    Stille-Oceaan gebied
    C
    Stille-Oceaangebied

    Slide 9 - Quiz

    Aan elkaar
    Je schrijft er (hier, daar, waar) + voorzetsel meestal aan elkaar: ernaast, hierlangs, daarvoor, waarin.
    • Volgt er daarna nóg een voorzetsel, dan schrijf je dat er ook aan vast: ertussenin, hiertegenover, daarachter, waaroverheen.


    Slide 10 - Slide

    Los
    Je schrijft er, hier, daar, waar + voorzetsel(s) NIET aan elkaar:
    • Als het voorzetsel deel is van een splitsbaar werkwoord. Dat voorzetsel mag alléén aan het werkwoord vast geschreven worden.
    Hij gaat ervan uit dat ik kom. (werkwoord = uitgaan)
    Wie leest er voor? (werkwoord = voorlezen)
    • Als het voorzetsel tot een ander zinsdeel behoort.
    We reden naar Friesland en hij zat achter in de auto. (in hoort bij het zinsdeel in de auto)
    We reden met de auto naar Friesland en hij zat achterin. (in hoort niet bij een ander zinsdeel)
    Leg het boek maar boven op de stapel. (op hoort bij het zinsdeel op de stapel)
    Leg het boek maar bovenop. (op hoort niet bij een ander zinsdeel)

    Slide 11 - Slide

    Slide 12 - Slide

    Leg het boek maar (boven + op)
    A
    bovenop
    B
    boven op

    Slide 13 - Quiz

    Spring maar (achter + op) de fiets.
    A
    achterop
    B
    achter op

    Slide 14 - Quiz

    Ik denk (hier + over + na).
    A
    hierover na
    B
    hieroverna
    C
    hier overna

    Slide 15 - Quiz

    Leg het boek maar (boven + op) de stapel.
    A
    bovenop
    B
    boven op

    Slide 16 - Quiz

    Ik loop (er + achter + aan).
    A
    erachter aan
    B
    erachteraan
    C
    er achteraan

    Slide 17 - Quiz

    Samenstellingen met tussen-n en tussen-s
    • Tussen-s als je 'm hoort:  'dorpsplein'  dus ook 'dorpsstraat'
    • Tussen-n als het eerste deel van de samenstelling een zn is met meervoud op -en: fietsenrek, boekenkast
    • Geen tussen-n: 
    • als het eerste woord geen meervoud heeft: tarwegras, gerstebier
    • als het eerste woord een mv heeft op -s of op -en én s: gedachte => gedachtes of gedachten => dus: gedachtesprong ziekte=> ziekten of ziektes => dus: ziektekiem

    Slide 18 - Slide

    Samenstellingen met tussen-n en tussen-s (2)

    • Geen tussen-n: 
    • als het eerste woord een bijv.nw is met versterkende functie: beregezellig, boordevol
    • als het eerste deel géén zelfst.nw is: spinnewiel, blindedarm
    • als het iets unieks betreft: zonnestraal (we zien maar één zon)
    • als het een 'versteende samenstelling' is (een samenstelling waarin we de betekenis van de losse onderdelen niet meer herkennen): bakkebaard, bolleboos, dageraad

    Slide 19 - Slide

    omgang + regeling
    A
    omgangregeling
    B
    omgangsregeling

    Slide 20 - Quiz

    beroep + speler
    A
    beroepspeler
    B
    beroepsspeler

    Slide 21 - Quiz

    protest + stem
    A
    proteststem
    B
    protestsstem

    Slide 22 - Quiz

    tarwe + brood
    A
    tarwebrood
    B
    tarwenbrood

    Slide 23 - Quiz

    Aap + rots
    A
    apenrots
    B
    aperots

    Slide 24 - Quiz

    Aap + trots
    A
    apetrots
    B
    apentrots

    Slide 25 - Quiz

    Zelfstandig werken

    1. Talent online: opdracht 3 t/m 8 van paragraaf 5.9
    2. Oefenen met samenstellingen: https://www.onlineexambuilder.com/nl/doe-de-meerledigesamenstellingtest-tien-vragen/exam-535216?PHPSESSID=new 
    3. Klaar? Oefen via Versterk Jezelf met:
    • hoofd-en bijzinnen (ga naar hoofdstuk 3 en kies in de rechterkolom de opdracht 'hoofdzin en bijzin', 'onderschikking of nevenschikking' of 'het voegwoord')

    Slide 26 - Slide

    Oefenen taaltoets -> volgende les oefentoets! 
    Werkwoordspelling (2.9, 3.9 en 4.9): 2.9 Test Jezelf vraag 1 t/m 16
    Leestekens (1.9, zonder beletselteken): Test Jezelf vraag 1 t/m 6
    Aaneenschrijven (5.9, voornaamwoordelijk bijwoord samenstellingen): Test Jezelf vraag 1 t/m 20 
    Hoofd-en-bijzinnen aanwijzen (2.7): Versterk Jezelf met
    hoofd-en bijzinnen (ga naar hoofdstuk 3 en kies in de rechterkolom de opdracht 'hoofdzin en bijzin', 'onderschikking of nevenschikking' of 'het voegwoord')

    Slide 27 - Slide