Nederlands H6 over zijn, hebben, willen, kunnen en zullen

over zijn, hebben, willen, kunnen en zullen  blz 162
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

over zijn, hebben, willen, kunnen en zullen  blz 162

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Wat weet je zelf al over wat er met de woorden hebben, zijn, zullen, kunnen en willen gebeuren in de t.t. en v.t.?

Slide 5 - Mind map

Slide 6 - Video

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Welk werkwoord is de pv in de zin?;
Zij willen later piloot worden.
A
willen
B
worden

Slide 9 - Quiz

Zijn
Ik...……...
A
is
B
zijnt
C
zijn
D
ben

Slide 10 - Quiz

Zijn
Ik...……...
A
is
B
zijnt
C
zijn
D
ben

Slide 11 - Quiz

Hebben
Hij
A
hebben
B
heb
C
hebt
D
heeft

Slide 12 - Quiz

Wij hebben veel geluk!
wat is de pv (persoonsvorm)=
A
veel
B
wij
C
geluk
D
hebben

Slide 13 - Quiz

Wij hebben gisteren hardgelopen.
Persoonsvorm?
A
wij
B
Hebben
C
Hebben hardgelopen
D
gisteren

Slide 14 - Quiz

Peter .... een nieuwe auto. (hebben)
A
hebben
B
heeft
C
hebt
D
hebd

Slide 15 - Quiz

We hebben / hadden net vakantie gehad.
A
hebben
B
hadden

Slide 16 - Quiz

De PV van
'De leerlingen hebben Jack te veel brokjes gegeven'.
A
De leerlingen
B
hebben
C
Jack
D
hebben gegeven.

Slide 17 - Quiz

...... hebben dat zelf gezegd!
A
Hun
B
Zij

Slide 18 - Quiz

(Willen) jij de deur dichtdoen?
A
Wilt
B
Wil
C
Willen

Slide 19 - Quiz

Willen
Stefan ...... naar buiten.
A
wil
B
wilt
C
willen
D
wild

Slide 20 - Quiz

Willen
....... u mij even helpen?
A
willen
B
wilt
C
wil
D
wild

Slide 21 - Quiz

Willen

...... jullie een broodje kaas?
A
wild
B
wilt
C
wil
D
willen

Slide 22 - Quiz

Willen

Je .... eten.
A
wil
B
wilt
C
willen
D
wild

Slide 23 - Quiz


William (kunnen) netjes schrijven.
A
kunnen
B
kunt
C
kan

Slide 24 - Quiz

Wij (kunnen) u morgen helpen.
A
kan
B
kannen
C
kun
D
kunnen

Slide 25 - Quiz

Kunnen slakken zonder hun huisje leven?

pv: ….
wwg: ….
A
pv: kunnen wwg: leven
B
pv: kunnen wwg: kunnen leven
C
pv: leven wwg: kunnen leven
D
pv: slakken wwg: slakken leven

Slide 26 - Quiz

(Kunnen) jij dit pakje meenemen?
A
Kan
B
Kunt
C
Kunnen
D
Kant

Slide 27 - Quiz

tt:
Jan (kunnen) ... lezen.
A
kunnen
B
kon
C
kan

Slide 28 - Quiz

( PV tt)
William (kunnen) netjes schrijven.
A
kunnen
B
kon
C
kan

Slide 29 - Quiz

Na het feest zullen wij helpen opruimen.

zullen =
A
PV
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 30 - Quiz

Dat (zullen) toch niet waar zijn?
A
zal
B
zalt
C
zul
D
zullen

Slide 31 - Quiz

pv?
Zullen we vandaag eens lopend naar het zwembad gaan?
A
lopend
B
we
C
gaan
D
zullen

Slide 32 - Quiz

Wij (zullen VT) dit geheim bewaren.
A
zulden
B
zouden
C
zullen
D
wilden

Slide 33 - Quiz

Zullen we ___ een patatje eten?

A
vanavond
B
gisteravond

Slide 34 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Morgen zullen we onze kamer moeten opruimen.
A
onze kamer
B
moeten
C
opruimen
D
zullen

Slide 35 - Quiz

Je (zullen) wel moe zijn!
A
Zul
B
Zult
C
Zalt
D
Zal

Slide 36 - Quiz

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Upload het gemaakte werk

Slide 39 - Open question