Week 22 Nederlands 3 havo grammatica

Nederlands 3 havo week 22
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Nederlands 3 havo week 22

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 4 - Slide

Maar eerst...
 even ontspannen met een goed boek!

Slide 5 - Slide

Afspraken in de les

Algemene afspraken m.b.t. corona!


  • Je hebt je spullen op orde. Je hebt bij je: Kern (Nederlands lesboek), een schrift, een leesboek en pen/papier.
  • Spullen niet op orde: BV op Magister. 
  • Huiswerk niet op orde: HV op magister (ook als je huiswerk voor een deel af is).
  • Mobiele telefoons => bij start van de les in je tas. Een mobiele telefoon is alleen toegestaan als de docent het aangeeft.
  • Twee keer waarschuwen moet voldoende zijn! Zo niet, na de les bij de docent melden en dan maken we een afspraak hoe het in het vervolg beter kan in de les.

Slide 6 - Slide

PTD rapportperiode 3 













Herhaling taalverzorging (spelling totaal)

45 min

(1x)

NEE

104

SO

Boekentoets (2 boeken)

45 min

VK

NEE


Nr.
Toets-vorm
Leerstof/  Leerdoel
Tijd
Weging
Her-
kans
301
PW
Lezen + woordenschat en theorie lezen
90 min
3
Nee
302
SO
Grammatica en formuleren 
45 min
1
Nee
303
Presentatie
Boekentoets
Max 10 min
1
Nee

Slide 7 - Slide



2 juni
Grammatica

Presentaties
Zie magister

Slide 8 - Slide

Agenda week 22 30mei t/m
4 juni 2022
  • Lijdende en bedrijvende vorm + bespreken.
  • Donderdag 2 juni => so grammatica
  • Weektaken => omschrijving grammatica
  • Presentaties => zie Magister
  • Eigen boekje, Vlekkeloos en Kern hoef je niet mee te nemen.
  • Code LessonUp: ftozd
  • Je leest alleen boeken die op de lijst staan!
  • Je leest nieuwe boeken! Dus niet dezelfde boeken als in periode 1.

Slide 9 - Slide

Herhaling vorige les
Vorige keer hebben we gesproken over hoofdzinnen en bijzinnen.

Slide 10 - Slide

Maken 
  • Maak opdracht  9 t/m 11 op p. 26 en 27 

Slide 11 - Slide

Leerdoelen
Deze week:

  • We weten het verschil tussen de lijdende en de bedrijvende vorm.

Slide 12 - Slide

De bedrijvende en lijdende vorm (p. 26)
De zinnen a en b hieronder betekenen ongeveer hetzelfde.

a. De chirurg opereert de jonge patiënt.
b. De jonge patiënt wordt door de chirurg geopereerd.
In zin a staat een werkwoordelijk gezegd (opereert), een onderwerp (de chirurg) en een lijdend voorwerp (de jonge patiënt). Zin a staat in de bedrijvende vorm (bedrijven betekent ‘doen’): het onderwerp voert een handeling uit en het lijdend voorwerp ondergaat die handeling.
Van zo’n zin in de bedrijvende vorm kun je een zin in de lijdende vorm maken. Zin b staat in de lijdende vorm.   



Slide 13 - Slide

De bedrijvende en lijdende vorm
Nu is het onderwerp niet degene die de handeling uitvoert, maar degene die de handeling ondergaat.
Als je van een zin in de bedrijvende vorm een zin in de lijdende vorm wilt maken veranderen er drie dingen:
1. Het lijdend voorwerp in de bedrijvende vorm wordt onderwerp in de lijdende vorm.
2. Het onderwerp in de bedrijvende vorm wordt een door-bepaling in de lijdende vorm (en kan dus als alle bwb’s worden weggelaten).
De jonge patiënt wordt geopereerd (door de chirurg).
3. In het werkwoordelijk gezegde van de lijdende vorm verschijnt een vorm van het hulpwerkwoord worden of van het hulpwerkwoord zijn én een voltooid deelwoord. Hoe het gezegde precies verandert,

Slide 14 - Slide

De bedrijvende en lijdende vorm

3. In het werkwoordelijk gezegde van de lijdende vorm verschijnt een vorm van het hulpwerkwoord worden of van het hulpwerkwoord zijn én een voltooid deelwoord. Hoe het gezegde precies verandert,




Slide 15 - Slide

De bedrijvende en lijdende vorm
Voor voorbeeldzinnen zie bladzijde 26.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Evaluatie
  • Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?

  • Je weet wat het verschil is tussen de lijdende en bedrijvende vorm.

Slide 18 - Slide

Nakijken huiswerk

Slide 19 - Slide

Maken 
  • Maak opdracht 7 op bladzijde 18

  • Maak opdracht 1 en 2 op bladzijde 20

Slide 20 - Slide

Opdracht 7 p. 18
1. Omdat we gingen verhuizen, pakten de verhuizers al onze spullen in.
2. Ik ga elk jaar kamperen in de Provence, want ik ben dol op het Zuid-Franse landschap.
3. Gefrustreerd door de kritiek van zijn moeder gooide mijn neefje Leonard het pas gekochte Wedgewoodservies vorige week zondag aan diggelen.
4. Wanneer moet je zus beslissen wat ze gaat studeren?
5. Hoewel iedereen arm was, heette Nederland in de jaren twintig een rijke staat te zijn.
6. Het traditionele gezin zat braaf bij de radio en luisterde naar de eigen omroep.

Slide 21 - Slide

Opdracht 7 p. 18
7. Door het agressieve gedrag van de voetbalsupporters zal de beveiliging bij de wedstrijden vast nog veel strenger worden.
8. Ouders die vragen om extra vakantieverlof voor hun kinderen, moeten later niet klagen over slechtere schoolprestaties.
9. Aan wie dat niet op prijs stelt, moet je geen kaartje meer sturen.
10. Ik heb mijn broertje verteld dat hij niet meer zo vreselijk vervelend moet doen.
11. De mens heeft altijd al willen weten wat het nut is van zijn aanwezigheid op aarde.
12. Mijn vriendin zou later heel erg graag rechter bij het Europese hof willen worden.

Slide 22 - Slide

Opdracht 1 bladzijde 20
1. Gerben zei dat we het verhaal van Tristan en Isolde al eerder gehoord hadden. Hz-bz

2. Of het binnenkort gaat sneeuwen, heeft de weerman niet verteld. Bz-hz
3. Nadat het opgeklaard was, ging Max een eindje skaten. Bz-hz
4. Omdat ze altijd alles vergeet, legt Roos een knoop in haar zakdoek. Bz-hz
5. Mirjam is opvallend vaak ziek, als we een repetitie hebben. Hz-bz



Slide 23 - Slide

OK!
Als je hier bent aangekomen, dan heb je je weektaak Nederlands afgemaakt!!!
 

Slide 24 - Slide