wk 14: koppelwerkwoord en 1-toets maken + tekstbegrip herhalen 2N

1-toets maken + lezen in leesboek
timer
15:00
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

1-toets maken + lezen in leesboek
timer
15:00

Slide 1 - Slide

Lesdoelen deze les:
  • Je kunt het koppelwerkwoord benoemen.
  • Je weet het verschil tussen een kww, zww en hww.

Slide 2 - Slide

Koppelwerkwoord (kww)
Een koppelwerkwoord (kww) koppelt informatie aan het onderwerp. Deze informatie bestaat uit eigenschappen (zelfstandig naamwoord en of bijvoeglijk naamwoord), maar nooit uit een werkwoord. Het onderwerp is altijd iets. 
De zanger is.....

Slide 3 - Slide

6 (+3) kww's 
  1. zijn
  2. worden
  3. blijven
  4. blijken
  5. lijken
  6. schijnen
  7. heten
  8. dunken
  9. voorkomen

Slide 4 - Slide

kww/zww/hww
  • Je kunt niet een zww én een kww in dezelfde zin hebben staan.
  • Er kunnen meerdere hww in een zin staan.
  • Ga altijd op zoek naar het belangrijkste ww, dat is je kww of zww. Doe dat met dit stappenplan

Slide 5 - Slide

9 koppelwerkwoorden
ZWoBBeLS

zijn - worden - blijven 
 blijken - lijken - schijnen
heten - dunken - voorkomen
9 koppelwerkwoorden (deel 2)

Marieke is de liefste docent van school.
Shayla is een gezellige vriendin.
De leraar wordt ongeduldig van je gezeur.

Bij een koppelwerkwoord is het onderwerp altijd iets. Om te achterhalen welke info het kww koppelt aan het onderwerp, stel je dus de vraag:
 
Wat is Marieke? --> de liefste docent van school.
Wat is Shayla? --> een gezellige vriendin.
Wat is de leraar? --> ongeduldig


Slide 6 - Slide

Blz. 126 opdracht 12 samen maken/nakijken

Slide 7 - Slide

Blz. 126 opdracht 12  antwoorden

Slide 8 - Slide

LEZEN

Slide 9 - Slide

Groepjes 2N
1: Amour, Timo H, Sterre, Mirthe
2: Sven, Ruben, Kièro, Timo Z
3: Jan, Efe, Serena, Anne
4: Pieter, Fedde, Merel, Isis, Lars
5: Luc, Lucas, Lynn, Naomi
6: Ronald, Menno, Floris, Bernd

Slide 10 - Slide

Lesdoelen:

  • Je weet welke 6 tekstsoorten en -doelen er zijn.
  • Je kunt bij de verschillende tekstsoorten tekstvormen bedenken
  • Je weet wat een deelonderwerp is
  • Je kunt de kernzin van een alinea bepalen
  • Je kent de volgende 3 verbanden: uitspraak-opsomming, uitspraak-tegenstelling en uitspraak-voorbeeld.
  • Je kunt deze 3 verbanden herkennen en zelf bedenken.

Slide 11 - Slide

Groepswerk

  1. In je groepje werk je samen aan 5 opdrachten. Na iedere opdracht zorgt de materiaalchef voor een check bij de docent en regelt de nieuwe opdracht.
  2. Gebruik voor de opdrachten de kranten die in je groepje liggen of de tekst bij de opdracht hoort.
  3. De taakchef is de enige met een iPad en verzamelt de antwoorden in een Google document. Dit document deel je vanaf de eerste opdracht al met je docent. 
  4. Je hebt in totaal 2 lessen (2 x 40 min) om alle opdrachten af te ronden.

Slide 12 - Slide