De Bloedsomloop BS 1 t/m 4

 Bloed

1 / 49
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

 Bloed

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat is de kleine bloedsomloop?
A
Via de kleine bloedsomloop wordt bloed naar de darmen gepompt. Daar worden voedingsstoffen opgenomen in het bloed.
B
In dit gedeelte van de bloedsomloop wordt lymfe opgenomen in het bloed.
C
Via de kleine bloedsomloop wordt bloed naar de longen gepompt. Daar wordt zuurstof opgenomen in het bloed.

Slide 3 - Quiz

Bloed
Een mengsel van:
  • Vaste bestanddelen
    (=bloedcellen)
  • Vloeibare bestanddelen
    (=bloedplasma)

Slide 4 - Slide

Samenstelling
  • Bloedcellen:
    - Rode bloedcellen
    - Witte bloedcellen
    - Bloedplaatjes
  • Bloedplasma (=serum)
    - Plasma-eiwitten
    - Water
    - Opgeloste stoffen

Slide 5 - Slide

Welke van deze 'onderdelen' van bloed hoort bij de VASTE bestanddelen?
A
Water
B
Bloedplaatjes
C
Plasma-eiwitten
D
Opgeloste stoffen

Slide 6 - Quiz

Bloedplasma
  • Vloeistof
  • Vervoert:
    - Zuurstof (een beetje)
    - Koolstofdioxide (een beetje)
    - Voedingsstoffen
    - Afvalstoffen

     - Warmte


Slide 7 - Slide

Rode bloedcellen
  • Hebben geen celkern
  • Kleine ronde holle schijfjes
  • Bevatten hemoglobine (ijzer)     -> rode kleur
  • Vervoeren zuurstof

Slide 8 - Slide

Witte bloedcellen
  • Hebben een celkern
  • Hebben geen vaste vorm
  • Veel verschillende typen
  • Bestrijden ziekteverwekkers 

       -fagocytose

       -aanmaak antistoffen

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Wat is de belangrijkste taak van de rode bloedcellen?
A
Vervoeren van zuurstof
B
Ziekteverwekkers doden
C
Bloed laten stollen

Slide 11 - Quiz

Wat is de belangrijkste taak van de witte bloedcellen?
A
Zuurstof vervoeren
B
Ziekteverwekkers doden
C
Bloed laten stollen

Slide 12 - Quiz

Problemen


Bloedarmoede

Trombose

Embolie

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

de bloedvaten (bs 4)


- slagaders
-haarvaten
-aders

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

slagaders

-lopen van het hart af.
- hebben een gespierde wand
- de bloeddruk is hoog
- liggen vaak diep in het lichaam

Slide 17 - Slide

haarvaten

- zijn maar 1 cellaag dik
- vormen een netwerk
- de bloeddruk is laag
- er vindt uitwisseling plaats van stoffen

Slide 18 - Slide

aders
- lopen naar het hart toe
- de bloeddruk is laag
- de wanden zijn minder gespierd
- liggen minder diep in je lichaam
- bevatten vaak kleppen

Slide 19 - Slide

spierpomp

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Kleine bloedsomloop.

  • start: rechterkamer-longenlinkerboezem.

  • reden van deze bloedsomloop:afvalstoffen afgeven, zuurstof ophalen.

Slide 22 - Slide

Grote bloedsomloop.

  • start: linkerkamer-organen-rechterboezem.

  • Reden van deze bloedsomloop: zuurstof afleveren bij cellen en afvalstoffen ophalen.

Slide 23 - Slide

Slagaders

  • Bloed stroomt weg van het hart
  • bloed stroomt naar organen toe
  • bloed is zuurstofrijk (behalve de longslagader)
  • wanden zijn dik en elastisch
  • veel kracht > bloeddruk is hoog
  • Liggen diep in het lichaam.




Slide 24 - Slide

Aders

  • Bloed stroomt van de organen weg
  • Bloed stroomt terug naar het hart.
  • Bloed is zuurstofarm (behalve de longader)
  • Bloeddruk in de aders is laag; je voelt geen hartslag
  • Wanden van aders zijn dunner dan de wanden van slagaders


Slide 25 - Slide

Haarvaten
  • de kleinste bloedvaten zijn haarvaten
  • ze hebben een hele dunne wand (veel dunner dan aders)
  • bloed en vocht (met zuurstof en voedingsstoffen kunnen door de wand heen.
  • het vocht gaat naar de cellen van je lichaam (organen)
  • Haarvaten brengen zuurstof naar de organen, en zorgen dat afvalstoffen weer afgevoerd worden.


Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Waar liggen de kransslagaders?
A
In je hoofd
B
In je longen
C
In je hart
D
In je benen

Slide 28 - Quiz

Waar zitten de hartkleppen?
A
Tussen de linker - en de rechterhelft van het hart
B
Tussen het hart en de aorta en longslagader
C
Tussen de boezems en kamers in het hart
D
In de aders die naar het hart toelopen

Slide 29 - Quiz

Waar zitten de hartkleppen?
A
Tussen de linker - en de rechterhelft van het hart
B
Tussen het hart en de aorta en longslagader
C
Tussen de boezems en kamers in het hart
D
In de aders die naar het hart toelopen

Slide 30 - Quiz

Het bloedvatenstelsel


- het hart
- de bloedvaten

Slide 31 - Slide

De bloedsomloop

Dubbele bloedsomloop:

- Kleine bloedsomloop >> Longen
- Grote bloedsomloop >> Lichaam

Slide 32 - Slide

de bloedsomloop
= de weg die het bloed door het lichaam aflegt


-mensen hebben een dubbele bloedsomloop
-mensen hebben een gesloten bloedvatenstelsel

Slide 33 - Slide

naam van de bloedvaten
De slagaders worden genoemd naar het orgaan waar ze heen stromen.
De aders worden genoemd naar het orgaan waar ze vandaan stromen.

uitzondering: bloedafvoer van het darmkanaal!
Dit gaat via de poortader naar de lever.

Slide 34 - Slide

bloedvatenstelsel


rood = zuurstofrijk
blauw = zuurstofarm

Slide 35 - Slide

naam van de bloedvaten
De slagaders worden genoemd naar het orgaan waar ze heen stromen.
De aders worden genoemd naar het orgaan waar ze vandaan stromen.

uitzondering: bloedafvoer van het darmkanaal!
Dit gaat via de poortader naar de lever.

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

de lever

In de darmen vindt opname van voedingstoffen/gifstoffen plaats.
Dit komt terecht in het bloed.
In de lever worden deze voedingstoffen/gifstoffen verwerkt.

Slide 38 - Slide

hoe loopt de kleine bloedsomloop?
A
hart, longen, hart
B
hart, lichaam, hart
C
lichaam, hart
D
longen, hart

Slide 39 - Quiz

welke drie soorten bloedvaten zijn er?
A
Aorta, slagaders en aders
B
Aorta, aders en haarvaten
C
Aorta, slagaders en haarvaten
D
Slagaders, aders en haarvaten

Slide 40 - Quiz

Bevatten slagaders zuurstofrijk bloed?
A
ja
B
nee
C
soms

Slide 41 - Quiz

Je kunt je hartslag meten bij je pols. Dit is een voorbeeld van een
A
aorta
B
slagader
C
ader
D
haarvat

Slide 42 - Quiz

Uit wat voor weefsel bestaat een ader?
A
bindweefsel, spierweefsel en dekweefsel
B
bindweefsel en dekweefsel
C
spierweefsel en dekweefsel
D
alleen dekweefsel

Slide 43 - Quiz

welk bloedvat bestaat niet?
A
De leverader
B
De leverslagader
C
De darmslagader
D
De maagader

Slide 44 - Quiz

Wat geeft nummer 2 aan?
A
een slagader
B
een ader
C
een haarvat

Slide 45 - Quiz

Wat is er bijzonder aan de longader?
A
De bloeddruk is er hoog
B
Hij loopt van het hart af
C
Hij bevat zuurstofrijk bloed
D
Hij heeft een gespierde wand

Slide 46 - Quiz

In welke bloedvaten is de bloeddruk laag?
A
In haarvaten en aders
B
alleen in aders
C
alleen in haarvaten

Slide 47 - Quiz

De bloeddruk daalt in de haarvaten.
Wat is géén oorzaak hiervoor?
A
Het bloedvat is smaller
B
Bloed wordt afgeremd via de wanden
C
De haarvaten hebben geen spierweefsel
D
Het is verder van het hart af

Slide 48 - Quiz

Huiswerk
Maken BS 1 t/m 4

Slide 49 - Slide