Zinsdelen

1 / 17
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slide and 4 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Wat is de persoonsvorm in de zin: "De auto rijdt snel op de snelweg"?
A
De auto
B
Rijdt
C
Snel
D
Op de snelweg

Slide 3 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de zin: "De vogels zingen in de boom"?
A
De vogels
B
Zingen
C
in
D
De boom

Slide 4 - Quiz

Welk woord in de zin "De kinderen spelen niet buiten" is de persoonsvorm?
A
De kinderen
B
Spelen
C
Niet
D
Buiten

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Video

Wat is het onderwerp in de zin: "De hond rent in het park"?
A
De hond
B
De hond rent
C
Rent
D
In het park

Slide 7 - Quiz

Welk woord in de zin "De leerlingen maken hun huiswerk" is het onderwerp?
A
De leerlingen
B
Maken
C
Hun
D
Huiswerk

Slide 8 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin:
"De zon schijnt helder vandaag"?
A
De zon
B
Schijnt
C
Helder
D
Vandaag

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Video

Wat is het lijdend voorwerp in de zin "Ik eet een appel"?
A
Ik eet
B
Ik
C
Eet
D
Een appel

Slide 11 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin: "Mijn moeder bakt een heerlijke taart"?
A
Mijn moeder
B
Bakt
C
Een heerlijke taart
D
Een taart

Slide 12 - Quiz

Welk woord is het lijdend voorwerp in de zin: "De kat vangt een muis"?
A
De kat
B
Vangt
C
Een
D
Een muis

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Video

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin: "De kleine hond blaft veel"?
A
De
B
Kleine
C
Hond
D
Blaft

Slide 15 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin: "De mooie bloemen bloeien in de tuin"?
A
De
B
Mooie
C
Bloemen
D
Bloeien

Slide 16 - Quiz

Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord in de zin:
"De luie kat slaapt"?
A
De
B
Luie
C
Kat
D
Slaapt

Slide 17 - Quiz