Dienstverlening kennisquiz

Kernbegrippen
Schrijf de kernbegrippen op die belangrijk zijn voor je 
uitstroomrichting (dienstverlening).

Denk na over de kernbegrippen en of je deze al kent.
Wanneer doe je bepaalde dingen al?
1 / 22
next
Slide 1: Slide
LOBMBOStudiejaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Kernbegrippen
Schrijf de kernbegrippen op die belangrijk zijn voor je 
uitstroomrichting (dienstverlening).

Denk na over de kernbegrippen en of je deze al kent.
Wanneer doe je bepaalde dingen al?

Slide 1 - Slide

Wat is een voorbeeld van een dienst?
A
Boek
B
Kapperschaar
C
lunch verzorgen
D
Trui

Slide 2 - Quiz

Wat is een zorgvrager?
A
Iemand die langdurig zorg nodig heeft.
B
Iemand die vaak om zorg vraagt.
C
Iemand die zorg aan iemand geeft.
D
Iemand die zorg van iemand ontvangt.

Slide 3 - Quiz

Welke mensen wonen in een verpleeghuis?
A
Mensen die geopereerd moeten worden.
B
Mensen die niet graag alleen wonen.
C
Mensen die niet meer zelfstandig kunnen wonen.
D
Mensen die thuiszorg nodig hebben.

Slide 4 - Quiz

Kim zet alle materialen klaar die ze nodig heeft. Bij welk onderdeel hoort deze taak?
A
Voorbereiden
B
Uitvoeren
C
Afronden

Slide 5 - Quiz

Een collega van Habib voelt zich niet lekker. Zij vraagt aan Habib of hij haar uren over wil nemen en iets later door wil werken. Hij doet dat.
Welke eigenschap wordt in het voorbeeld omschreven?
A
Bewust handelen
B
Communicatief vaardig
C
Flexibel zijn
D
Representatief zijn

Slide 6 - Quiz

Mariza werkt in een verzorgingshuis. Ze kent de zorgvragers bij naam en weet wat de wensen van de zorgvragers zijn. Welke eigenschap wordt in het voorbeeld omschreven?
A
Bewust handelen
B
Flexibel zijn
C
Probleemoplossend denken
D
Representatief zijn

Slide 7 - Quiz

Een dienstverlener moet representatief zijn. Wat betekent ‘representatief’?

Slide 8 - Open question

Wat betekent het woord ‘gastvrijheid’? 
A
Gasten bij naam noemen.
B
Gasten goed behandelen.
C
Gasten juist doorverwijzen.
D
Gasten vrijheid geven.

Slide 9 - Quiz

Wat is een doel van bezoekersregistratie?
A
Je kunt de bezoekers bij hun naam aanspreken.
B
Je weet hoeveel personen in het gebouw zijn bij een calamiteit.
C
Je weet waar de personen in het gebouw vandaan komen.
D
Je weet wat de personen in het gebouw aan het doen zijn.

Slide 10 - Quiz

Zijn dit open of gesloten vragen?
1. Is de koffie al gezet?
A
Open
B
Gesloten

Slide 11 - Quiz

2. Wat zijn uw plannen voor vandaag?
A
Open
B
Gesloten

Slide 12 - Quiz

3. Waar kan ik u mee helpen?
A
Open
B
Gesloten

Slide 13 - Quiz

Wat wordt bedoeld met doorvragen?
A
Doorgaan met een gesprek waar je de vorige keer was gebleven.
B
Nieuwe onderwerpen in het gesprek brengen.
C
Veel vragen stellen.
D
Vragen stellen over onduidelijkheden.

Slide 14 - Quiz

Nardos maakt de woonkamer schoon. Bij welke situatie hanteert ze de juiste volgorde?
A
Ze dweilt eerst de vloer, daarna stoft ze de plankjes af.
B
Ze dweilt eerst de vloer, daarna stofzuigt ze de vloer.
C
Ze maakt eerst de toiletten schoon, daarna maakt ze het aanrecht schoon.
D
Ze stoft eerst de kast af, daarna stofzuigt ze de vloer.

Slide 15 - Quiz

Wat betekent empathie?
A
Je kunt anderen overtuigen.
B
Je kunt hygiënisch werken
C
Je kunt je inleven in de ander.
D
Je kunt snel keuzes maken.

Slide 16 - Quiz

In welke situatie houd je rekening met de privacy van een zorgvrager?
A
Je klopt op de deur voordat je de kamer van een zorgvrager naar binnen gaat.
B
Je staat altijd voor de zorgvrager klaar.
C
Je vraagt naar de wensen en behoeften van een zorgvrager.
D
Je wast je handen voordat je de zorgvrager aankleedt.

Slide 17 - Quiz

Waarom is het goed om een zorgvrager te stimuleren zoveel mogelijk zelf te laten doen?
A
De zorgvrager begrijpt dan hoe zorg wordt gegeven.
B
De zorgvrager blijft dan langer gezond.
C
De zorgvrager blijft dan zo zelfstandig mogelijk.
D
De zorg voor de zorgvrager wordt anders te duur.

Slide 18 - Quiz

Wat is een doelgroep?
A
een groep mensen die allemaal hetzelfde willen.
B
een groep mensen die op elkaar lijken.
C
een groep mensen die samen dingen doen.
D
een groep mensen met dezelfde kenmerken.

Slide 19 - Quiz

Wat betekent evalueren?
A
Je kijkt naar wat de anderen fout deden en spreekt hen hier op aan.
B
Je kijkt naar wat er mis ging en hoe dat voorkomen had kunnen worden.
C
Je kijkt naar wat er wel en niet goed ging, om daar van te leren.
D
Je kijkt of de voorbereiding voldoende is geweest voor de activiteit.

Slide 20 - Quiz

Wat is actief luisteren?
A
Actief meedoen in een gesprek.
B
Luisteren terwijl je actief bezig bent met iets.
C
Duidelijk laten merken dat je naar iemand luistert.
D
Luisteren naar andermans activiteit.

Slide 21 - Quiz

actief luisteren - oefening
Voer een gesprek met je buurman / buurvrouw
en vraag naar haar / zijn laatste zomervakantie.
Probeer door te vragen, actief te luisteren en daarna samen te vatten welke informatie je hebt opgehaald.

Tip: schrijf steekwoorden op je aantekeningblad.


Slide 22 - Slide