Patisserie eindtoets 2

Patisserie.
Eindtoets 
Je mag je reader gebruiken om het antwoord te zoeken 

1 / 29
next
Slide 1: Slide
HBRMiddelbare schoolvmboLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Patisserie.
Eindtoets 
Je mag je reader gebruiken om het antwoord te zoeken 

Slide 1 - Slide

beschrijf wat een patissier verkoopt.

Slide 2 - Open question

Beschrijf waar de P van Plaats voor staat.

Slide 3 - Open question

Beschrijf waar de P van Promotie voor staat.

Slide 4 - Open question

Welke 6 P's zijn er?

Slide 5 - Open question

Beschrijf waar FIFO voor staat en wat het betekend.

Slide 6 - Open question

Wat wordt er gemaakt van een kookdeeg?

Slide 7 - Open question

Wat is een kookdeeg?

Slide 8 - Open question

Wat is een hoofdingrediënt van cake?
A
bloem
B
rijst
C
melk
D
vanille

Slide 9 - Quiz

Welke technieken gebruik je bij het maken van een cake.
A
Bakken, braden, snijden en kloppen
B
Spatelen, kloppen snijden en garneren.
C
Kloppen, spatelen en bakken
D
Koken, spatelen en bakken

Slide 10 - Quiz

Welke producten maak je met een een kruimeldeeg?
A
Muffin, koekjes en appeltaart
B
Appeltaart, slagroomtaart en gevulde koek
C
Gevulde koek, koekjes en appeltaart
D
Slagroomtaart, appeltaart en cupcakes

Slide 11 - Quiz

Wat is de rol van gist in een getoerd gerezen deeg voor de chocolade broodjes?
A
Smaakmaker
B
Maakt het deel soepel
C
Maakt het deeg in laagjes
D
Maakt het deeg luchtig

Slide 12 - Quiz

Wat is het verschil tussen getoerd gerezen deeg en toerdeeg ?
A
zout gehalte
B
Boter
C
gist
D
het toeren

Slide 13 - Quiz

Wat is een Hollandse toer?
A
Het kneden van een toerdeeg
B
Het opduimen van boter in een toerdeeg
C
Het in drieën vouwen van een toerdeeg
D
Het in vieren vouwen van een toerdeeg

Slide 14 - Quiz

Wat is een Franse toer?
A
Het kneden van een toerdeeg
B
Het opduimen van boter in een toerdeeg
C
Het in drieën vouwen van een toerdeeg
D
Het in vieren vouwen van een toerdeeg

Slide 15 - Quiz

Wat doe je met de boter bij een toerdeeg?
A
Doorkneden
B
Opduimen
C
Wrijven
D
Opkloppen

Slide 16 - Quiz

Wat betekent de afkorting 'HACCP'?
A
Hazard Analysis and Critical Control Points
B
Hazardous Activities Control and Care Plan
C
Healthy and Clean Cooking Practices
D
High Authority for Consumer and Culinary Protection

Slide 17 - Quiz

Wat is 'HACCP'?
A
Een controlemap voor het schoonmaken
B
Controle van de overheid voor het personeel en werkwijze
C
Een controle voor hygiene en alles wat er mee te maken heeft
D
Een registratielijst voor bedorven producten

Slide 18 - Quiz

Wat is zuurdesem?
A
Lux brood
B
Brood met gist
C
Een zoet broodbeleg
D
Een natuurlijk rijsmiddel voor brooddeeg.

Slide 19 - Quiz

Wat betekent ambachtelijk?
A
Met de hand gemaakt
B
Snel en goedkoop
C
Industrieel geproduceerd
D
Massaal vervaardigd

Slide 20 - Quiz

Wat zijn partjes?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
B
C
D

Slide 21 - Quiz

Wat is omzet?
A
De winst die een bedrijf maakt
B
De kosten van het produceren van goederen
C
De totale opbrengst van verkochte goederen of diensten
D
Het aantal werknemers in een bedrijf

Slide 22 - Quiz

Wat is de definitie van (winst)marge?
A
De totale omzet van een bedrijf.
B
De winst die een bedrijf maakt in een jaar.
C
Het verschil tussen de omzet en de kosten.
D
Het aantal werknemers in een bedrijf.

Slide 23 - Quiz

Wat zijn de hoofdgrondstoffen van een kruimeldeeg?
A
Eieren, melk, zout, gist
B
Bloem, boter en suiker
C
bakpoeder, melk, bloem, boter en suiker
D
gist, water, bloem en zout

Slide 24 - Quiz

Wat is de beste manier om een je werkbank schoon te maken?
A
Met papier
B
Met een warm sopje en een schone doek
C
Met schoonmaakmiddel zonder water
D
Met een droge doek

Slide 25 - Quiz

Welke P richt zich op het communiceren van je product of dienst naar de gast/klant?
A
Promotie
B
Productie
C
Prijs
D
plaats

Slide 26 - Quiz

Welk product vermijdt een veganist in zijn dieet?
A
Vleestomaat
B
Rijst
C
Sinaasappelsap
D
Kaas

Slide 27 - Quiz

Wat is een kenmerk van veganistische voeding?
A
Gemaakt van melk
B
Geen gebruik van dierlijke producten
C
Rijk aan vlees
D
Ei en noten als vervanging van het vlees

Slide 28 - Quiz

Bereken de kosten van de bloem?
A
€ 1,25
B
€ 0,75
C
€ 0,25
D
€ 1,00

Slide 29 - Quiz