Alle drie manieren komen aan bod en zullen onderdeel zijn van de toets
1 / 17
next
Slide 1: Slide
This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Items in this lesson
Vergelijkingen oplossen
Een vergelijking is op 3 manieren op te lossen:
Met een grafiek (vorige les)
Met inklemmen
Met de balansmethode
Alle drie manieren komen aan bod en zullen onderdeel zijn van de toets
Slide 1 - Slide
Inklemmen
Leerdoel: ik kan vergelijkingen oplossen met inklemmen
Zoektocht
Bij inklemmen zoek je naar de oplossing door steeds een ander getal te proberen.
Kennen:
Stappen voor het oplossen met inklemmen
Kunnen:
Oplossen met inklemmen
Slide 2 - Slide
Welke waarde heeft de letter F?
A
12
B
7
C
5
D
19
Slide 3 - Quiz
Welke waarde heeft de letter Z ?
A
12
B
6
C
4
D
16
Slide 4 - Quiz
De letter H heeft 2 x de letterwaarde. Wat is de waarde van H?
A
2
B
4
C
11
D
15
Slide 5 - Quiz
Slide 6 - Video
Slide 7 - Slide
kosten per leerling:
kosten:
bijdrage school:
eigen bijdrage:
€ 26,50
€ 8,50
€ 18,00
Je kunt alles in één keer betalen, maar je kunt ook € 3,00 per week betalen
Slide 8 - Slide
Kosten: € 26,50 - bijdrage school: € 8,50 Betalen per week: € 3,00 Na hoeveel weken is er € 26,50 betaald?
Slide 9 - Open question
Slide 10 - Slide
Maak (in tweetallen) het werkblad
opdracht 1
Slide 11 - Slide
Inklemmen = uitproberen
Bij inklemmen zoek je naar de oplossing voor een formule door telkens een ander getal te proberen.
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
Cindy werkt in een supermarkt. Haar inkomsten berekent ze met de formule: inkosten in € = 3,45 +4,85t t = tijd in uren Op een dag verdient Cindy € 37,40. Welke vergelijking hoort hierbij?
A
37,40 = 3,45 + 4,85
B
3,45 + 4,85 = 37,40
C
37,40 = 3,45 + 4,85t
D
3,45 + 4,85t = 37,40
Slide 14 - Quiz
Thijs heeft € 119,50 verdiend. Hij berekent zijn inkomsten met de formule: inkomsten in € = 2,50 + 4,50t t = tijd in uren
Welke vergelijking hoort hierbij?
A
2,50 + 4,50t = 119,50
B
119,50 = 2,50 + 4,50t
C
4,50t = 119,50 + 2,50
D
2,50 - 4,50t = 119,50
Slide 15 - Quiz
De kosten voor waterverbruik kun je berekenen met de formule: bedrag in € = 53,40 + 1,72 x verbruik in Agnes betaalt € 118,76. Welke vergelijking hoort hierbij?