EBG 11 Het werkwoord 'zijn'

11. Het werkwoord 'zijn'
Grammatica
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

11. Het werkwoord 'zijn'
Grammatica

Slide 1 - Slide

Waar ben jij nu?

Slide 2 - Mind map

zijn
ik ben
jij/je bent, ben jij/je?
u bent
hij is
zij is
wij zijn
jullie zijn
zij zijn

Slide 3 - Slide

Ik ben blij.
Ik ben niet op school.

Slide 4 - Slide

Jij bent blij.
Ben jij thuis?

Slide 5 - Slide

Zij is moe.
Zij is docent.

Slide 6 - Slide

Hij is oud.
Hij is ziek.

Slide 7 - Slide

Wij zijn vrienden.
Jullie zijn laat.

Slide 8 - Slide

Zij zijn buiten
U heeft een pen

Slide 9 - Slide

Ik ....... ziek
A
is
B
ben
C
zijn
D
bent

Slide 10 - Quiz

Jij ........... lief
A
is
B
ben
C
zijn
D
bent

Slide 11 - Quiz

U ............ aardig.
A
is
B
ben
C
zijn
D
bent

Slide 12 - Quiz

Zij ............. docent.
A
is
B
ben
C
zijn
D
bent

Slide 13 - Quiz

Hij ............. op school.
A
ben
B
is
C
zijn
D
bent

Slide 14 - Quiz

Wij ................ op school.
A
is
B
ben
C
zijn
D
bent

Slide 15 - Quiz

Jullie ................. te laat.
A
is
B
ben
C
zijn
D
bent

Slide 16 - Quiz

Zij .................... boos.
A
zijn
B
ben
C
is
D
bent

Slide 17 - Quiz

................ jij alleen thuis?
A
zijn
B
ben
C
is
D
bent

Slide 18 - Quiz

De jongen zijn boos.
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quiz

Het meisje ben mooi.
A
goed
B
fout

Slide 20 - Quiz

Ik is ziek.
A
goed
B
fout

Slide 21 - Quiz

Zij is te laat.
A
goed
B
fout

Slide 22 - Quiz

Wij zijn aardige leerlingen.
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quiz

Bent jij op de fiets?
A
goed
B
fout

Slide 24 - Quiz

Opdracht
Ga naar Diglin en maak 
4 opdrachten bij regels.

In de mail komt ook de link, dan kun je daar makkelijk op klikken. 
Succes met deze opdracht.


Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide