Week 40 non-fictie

Pak je leesboek en ga lezen.
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Pak je leesboek en ga lezen.

Slide 1 - Slide

Hoofdgedachte
Wat de schrijver van de tekst over een onderwerp schrijft,
noem je de HOOFDGEDACHTE.

Met andere woorden: de hoofdgedachte is het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.

Voorbeeld:
Onderwerp: 'Vliegschaamte'
Hoofdgedachte: Mensen hebben vliegschaamte, omdat vliegen slecht is voor mhet milieu.

Slide 2 - Slide

Hoofdgedachte 
Hoofdgedachte is vaak te vinden:

  • in de inleiding of het slot van de tekst
LET OP: staat niet altijd letterlijk in de tekst. Je moet hem vaak zelf bedenken.
Vraag bij hoofdgedachte:
Wat is het belangrijkste wat er in de hele tekst over het onderwerp wordt gezegd?



Slide 3 - Slide


Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
de belangrijkste zin van een alinea
B
het onderwerp van de tekst
C
een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent
D
het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin

Slide 4 - Quiz

Onderwerp en hoofdgedachte:
Wat kan géén hoofdgedachte zijn?
A
Jongetje stoot beeld van 4.000 euro om en moet betalen
B
Honden troosten kinderen na aanslag in VS
C
doden door stortbuien China
D
Kangoeroe huppelt door weiland op Texel

Slide 5 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 6 - Quiz

Samen opdracht 1, paragraaf 3 bespreken

Slide 7 - Slide

Aan de slag!
Maak opdracht 2, 3 en 7 tot en met vraag 4

Klaar? Ga weer even in je leesboek lezen.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Opdracht bespreken
Pak opdracht 7 van cursus 1, paragraaf 3 erbij.
Blz. 24 in je lesboek.

Slide 10 - Slide

Welke tekstdoelen zijn er?






En ook nog: amuseren, bijvoorbeeld door een stripverhaal, column een roman of een gedicht.

Slide 11 - Slide

Welk doel hoort bij welke uitleg?

Slide 12 - Slide


Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 13 - Quiz

Tekstdoel?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen

Slide 14 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 15 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
A
Instrueren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 16 - Quiz

Samen doen
Cursus 1, paragraaf 4, opdracht 1
Blz. 26

Slide 17 - Slide

Nu jullie
Maak opdracht 2

Slide 18 - Slide