This lesson contains 28 slides, with text slides.
Jara laat de hond uit.
Onderwerp = Jara
Jara doet iets-> ze laat de hond uit. (Onderwerp is actief.)
Als het ONDERWERP de handeling verricht noem je de zin BEDRIJVEND of ACTIEF.
Onderwerp = de hond
De hond 'wordt' iets-> uitgelaten. (Onderwerp is passief.)
Het onderwerp ondergaat de handeling (het uitlaten). Als het ONDERWERP de handeling ondergaat, noemen we de zin LIJDEND of PASSIEF.
Let op!
De tijd van de zin moet hetzelfde blijven!
Als een bedrijvende zin in de onvoltooide tijd staat, moet je in de lijdende zin het hulpwerkwoord worden gebruiken.
Als je een bedrijvende zin in de voltooide tijd omzet in een lijdende zin, moet je het hulpwerkwoord zijn gebruiken.
Lijdend --> Het glas wordt door de man geheven.
Bedrijvend --> De man heft het glas.
Een voorzetselvoorwerp (vzv):
- begint met een voorzetsel (in, op, tijdens, na etc.)
- het voorzetsel kun je (bijna niet) vervangen door een ander voorzetsel
- het voorzetsel hoort bij een vast werkwoord
- heeft vaak een figuurlijke betekenis
1. Ik twijfel aan deze methode. (twijfelen aan)
2. Ik ben niet tevreden met deze computer. (tevreden zijn met)
3. Ik luister niet graag naar hem. (luisteren naar)