This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
zin ontleden
Verzin een zin
het volgende moet er in zitten:
- werkwoordelijk gezegde
- onderwerp
- lijdend voorwerp
- meewerkend voorwerp
- bijwoordelijke bepaling
Slide 1 - Slide
zin ontleden
Geef de zin aan je buurman/buurvrouw
zij/hij ontleedt jouw zin
Klaar??
Kijk de zin na en geef feedback aan je buurman/buurvrouw
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Woordbenoemen
Je kunt aan het eind van de les de volgende woorden benoemen:
lidwoorden
zelfstandig naamwoorden
bijvoeglijk naamwoorden
werkwoorden
persoonlijke voornaamwoorden
voorzetsels
aanwijzend voornaamwoorden
Slide 4 - Slide
bijvoegelijk naamwoord
- Aan het einde van de les kent de leerling de regels voor de spelling van drie verschillende vormen van het bijvoeglijk naamwoord.
- Aan het einde van de les kan de leerling in diverse oefeningen laten zien dat hij de regels correct kan toepassen.
Slide 5 - Slide
de theorie doornemen over de drie vormen van het bijvoeglijk naamwoord op zijn/haar iPad horende bij de methode en zullen zij het schema moeten gaan invullen.
Slide 6 - Slide
Noem een zelfstandig naamwoord
Slide 7 - Mind map
Slide 8 - Video
Wat zijn zelfstandig naamwoorden volgens het filmpje?
A
mensen, dieren, meubels
B
mensen, dieren, planten
C
mensen, de zon en dieren
D
mensen, dieren, dingen, natuurverschijnselen
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Video
Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin: "Ik vind het erg leuk om op wintersport te gaan."
A
ik
B
erg
C
leuk
D
wintersport
Slide 11 - Quiz
Wat is het lidwoord in de zin: "De kerstvakantie duurt twee weken."
A
de
B
duurt
C
twee
Slide 12 - Quiz
Wat is het bijvoeglijk naamwoord(en) in de zin: "In deze lange vakantie ga ik heel veel doen."
A
deze
B
lange
C
heel
D
veel
Slide 13 - Quiz
Wat is het werkwoord in de zin: "Ben jij wel eens op wintersport vakantie geweest?"