This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
- présent = tt: ik moet
- passé composé = v.t.t. : ik heb gemoeten
- imparfait = o.v.t : ik moest
-futur= toekomende tijd: ik zal moeten
_futur du passé/conditionnel: verleden tijd van de toek. tijd: ik zou moeten