What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Formuleren
Formuleren
V4
1 / 30
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
This lesson contains
30 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Formuleren
V4
Slide 1 - Slide
Waarom is formuleren belangrijk?
A
Het helpt je om informatie duidelijk over te brengen.
B
Het helpt je om informatie efficiënt over te brengen.
C
Het helpt je om informatie effectief over te brengen.
D
Allemaal
Slide 2 - Quiz
Wat bedoelen we met 'informatie duidelijk overbrengen'?
A
Dat je tekst over een boeiend onderwerp gaat.
B
Dat je tekst geen vage woorden of zinnen bevat.
C
Dat je tekst in een heel groot lettertype is geschreven.
Slide 3 - Quiz
Wat bedoelen we met 'informatie efficiënt overbrengen'?
A
Dat je niet teveel, maar ook niet te weinig woorden gebruikt.
B
Dat je je tekst supersnel schrijft.
C
Dat de lezer je tekst heel snel kan lezen.
Slide 4 - Quiz
Wat bedoelen we met 'informatie effectief overbrengen'?
A
Dat je je tekst snel aanlevert bij de doelgroep.
B
Dat je tekstdoel wordt bereikt, bijv. iemand overtuigen.
C
Dat iedereen je tekst mooi vindt.
Slide 5 - Quiz
Stijl gaat niet over wat je wilt zeggen, maar...
A
... gaat over je kleding.
B
... gaat over of het grappig is wat je zegt.
C
... gaat over hoe je iets zegt/schrijft.
Slide 6 - Quiz
Als je schrijfstijl niet past bij je doelgroep; wat kan er kan gebeuren?
A
Dan kan het dat je doelgroep je tekst niet begrijpt.
B
Het staat prettig/goed contact in de weg.
Slide 7 - Quiz
Welke vijf tekstdoelen zijn er ook alweer?
Slide 8 - Open question
Is de ene stijl beter is dan de andere?
A
Nee, het ligt aan de situatie welke stijl passend is.
B
Jazeker, formeel is altijd de beste stijl.
Slide 9 - Quiz
Een beetje, nogal, de meeste, vaak, men, iemand...
Vage of concrete woorden?
A
Vaag
B
Concreet
Slide 10 - Quiz
Welke verwijswoorden horen bij mannelijke de-woorden?
A
hij
B
deze
C
zijn (bus)
Slide 11 - Quiz
Welke verwijswoorden horen bij vrouwelijke de-woorden?
A
zij, ze, die, haar (bloem)
B
naar wie, aan wie, door wie
C
vrouw, meisje, dame
Slide 12 - Quiz
Welke verwijswoorden horen bij onzijdige het-woorden?
A
zij/hij
B
zij, hun, hen
C
het, dit, dat, zijn (huis)
Slide 13 - Quiz
Wat is het verwijswoord?
Dat team is fantastisch: we nodigen het altijd uit om mee te spelen!
Slide 14 - Open question
Wat is het verwijswoord?
Je vroeg waar de auto was? We hebben hem in de straat hierachter geparkeerd.
Slide 15 - Open question
Wat is het verwijswoord?
De vereniging heeft laten weten dat ze zich gesteund voelt.
Slide 16 - Open question
Wat is het verschil tussen de verwijswoorden?
Zij gaf hem een boek, dat hij leuk vond.
Zij gaf hem een boek, wat hij leuk vond.
Slide 17 - Open question
Wat doen signaalwoorden?
A
Die geven een verband of samenhang tussen zinnen of alinea's aan.
B
Die laten weten dat er gevaar is.
C
Die geven aan wat echt belangrijk is in je tekst.
Slide 18 - Quiz
Wat zijn de signaalwoorden?
Fien gaat elke week naar de sportschool. En in het weekend zwemt ze een uur. Toch haat ze sporten.
Slide 19 - Open question
Enkel
voudige
zin
Samengestelde
zin
Eén persoons-vorm
Meerdere persoons-vormen
Bestaat uit één hoofdzin
Bestaat uit een hoofdzin en een bijzin
Bestaat uit twee hoofdzinnen
Eén onder-werp
Slide 20 - Drag question
Moet je wel of niet afwisselen tussen enkelvoudige en samengestelde zinnen?
A
Niet, je moet consistent de een of de ander aanhouden.
B
Wel, dat maakt teksten prettiger om te lezen.
Slide 21 - Quiz
Wat is een nevenschikkend verband bij samengestelde zinnen?
A
Dat twee hoofdzinnen aan elkaar worden gekoppeld.
B
Dat een hoofdzin en een bijzin aan elkaar worden gekoppeld.
Slide 22 - Quiz
Enkelvoudig of samengesteld?
Hij zei dat hij vanmiddag ging tennissen.
A
Enkelvoudig
B
Samengesteld
Slide 23 - Quiz
Nevenschikkend of onderschikkend?
Hij zei dat hij vanmiddag ging tennissen.
A
Nevenschikkend
B
Onderschikkend
C
Geen van beide
Slide 24 - Quiz
Enkelvoudig of samengesteld?
Hij gaat vanmiddag voor de tweede keer tennissen met een vriend op de tennisbaan achter het bos.
A
Enkelvoudig
B
Samengesteld
Slide 25 - Quiz
Welke stijlfiguur?
Willem Witte wilde wereldkampioen worstelen worden.
A
Hyperbool (overdrijving)
B
Alliteratie (beginklank)
C
Woordspeling
Slide 26 - Quiz
Welke stijlfiguur?
Politie treedt op bij popfestival.
A
Hyperbool (overdrijving)
B
Alliteratie (beginklank)
C
Woordspeling
Slide 27 - Quiz
Wat is een dysfemisme van ‘poepen’?
Slide 28 - Open question
Waarom is er geen eufemisme van ‘karton’?
Slide 29 - Open question
Maak een alliteratie van je naam!
Slide 30 - Open question
More lessons like this
Grammatica zinsdelen §9 samengestelde zin
January 2024
- Lesson with
12 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
H3B 21 maart - Beknopte bijzinnen
March 2023
- Lesson with
37 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
Grammatica zinsdelen H5 samengestelde zinnen
January 2023
- Lesson with
12 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Grammatica zinsdelen H4 hoofd- en bijzinnen
January 2022
- Lesson with
11 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
HA3: Grammatica zinsdelen: samengestelde zinnen
November 2023
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
grammatica zinsdelen: samengestelde zinnen
February 2024
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
Taalgereedschap C - les 3 - enkelvoudige en samengestelde zinnen
January 2022
- Lesson with
12 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
(foutieve) beknopte bijzinnen
January 2023
- Lesson with
32 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3