Stijlkwesties

Stijlkwesties
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Stijlkwesties

Slide 1 - Slide

Ik ga nog beter mijn best doen ... vorig jaar.
A
als
B
dan

Slide 2 - Quiz

Donna is even oud ... Amber.
A
als
B
dan

Slide 3 - Quiz

Het heeft mij meer moeite gekost ... Laura.
A
als
B
dan

Slide 4 - Quiz

Jouw/jou
Jouw = ‘van jou’


Jouw duidt altijd bezit aan, bijvoorbeeld:

  • Jouw presentatie was het best. (de presentatie van jou)
  •  Naar jouw verhalen luister ik het liefst. (de verhalen van jou)
  • Je bent ontzettend onrustig voor jouw doen. (‘het ‘doen’ van jou’ = ‘de gewoonte van jou’)

Jouw is dus een bezittelijk voornaamwoord (net als zijn, mijn, uw, zijn, haar, ons/onze, jullie, hun).


Slide 5 - Slide

Jouw/jou
Jou is een persoonlijk voornaamwoord.
 

Het duidt geen bezit aan:


  •  Ik heb het jou gevraagd.
  •  Gijs zag jou gisteren in de stad.
  •  Dat ga ik meteen voor jou doen.


Andere persoonlijke voornaamwoorden zijn ik, mij, zij, hem, u en wij.


Slide 6 - Slide

Schrijf een zin op met 'jou'.
timer
1:00

Slide 7 - Open question

Schrijf een zin op met 'jouw'.
timer
1:00

Slide 8 - Open question

'Uw' en 'mijn' zijn bezittelijk voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Zij/hun 
‘Hun’ gebruik je in twee gevallen:


  1.  Als bezittelijk voornaamwoord.
    Voorbeeld: Gisteren hebben de buren hun auto verkocht.


  2. Als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.
    Voorbeeld: Hij geeft hun straf.

  • Zij’ gebruik je als onderwerp.
  • Voorbeeld: Zij hebben een auto gekocht.


Slide 10 - Slide

Hen
Hen’ gebruik je in twee gevallen:

  1. Als lijdend voorwerp.
    Voorbeeld: Ik zie hen daar lopen.


  2. Na een voorzetsel.
    Voorbeeld: Ik heb de bal aan hen gegeven.

Slide 11 - Slide

Zo vaak hebben ... helemaal niet gespijbeld.
A
zij
B
hun

Slide 12 - Quiz

Ik geef het boek aan ...
A
Hun
B
Hen

Slide 13 - Quiz