GrammaticaTheorieCheck

GrammaticaTheorieCheck
maak aantekeningen
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

GrammaticaTheorieCheck
maak aantekeningen

Slide 1 - Slide

Wat weet je over de gebiedende wijs?

Slide 2 - Mind map

Voorbeelden
- Maak je huiswerk.
- Doe de deur even dicht.
- Haal de boodschappen voor vanavond.

Slide 3 - Slide

Heeft een zin in de gebiedende wijs een onderwerp
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quiz

Er wordt gezegd dat we morgen naar de manege gaan.
Wat is "er"?
A
onderwerp
B
gezegde
C
bijwoordelijke bepaling
D
niets

Slide 5 - Quiz

Wat weet je over de lijdende en de bedrijvende vorm?

Slide 6 - Mind map

Bedrijvende vorm
- het onderwerp is actief
- niet altijd een hulpwerkwoord

Tommy eet een appel. (Tommy = onderwerp: hij "doet" is.)

Slide 7 - Slide

Lijdende vorm
- worden/ is  "door"

Het broodje wordt door Tommy gegeten.
Is het onderwerp actief?
Welke woorden herken je? 

Slide 8 - Slide

De kersen worden door de meiden opgegeten.
Maak deze zin bedrijvend.

Slide 9 - Open question

Wat weet je over bijvoeglijke naamwoorden?

Slide 10 - Mind map

Bijvoeglijke naamwoorden
- zeggen iets over een zelfstandig naamwoorden.
- ze geven een eigenschap aan.

Slide 11 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden
Je kunt ze vervangen door een persoon.
ik, jij, hij, wij, zij, jullie enz.

Hij eet een ijsje. Tommy eet een ijsje.
Zij speelt viool. Mila speelt viool.

Slide 12 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
- staan voor een zelfstandig naamwoord.

Mijn jas, jouw trui, haar telefoon, ons fruit.

Slide 13 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
'me' 'mij' 'mezelf', 'u', 'zich', 'ons', 'onszelf' en 'zichzelf'.
Verwijst naar het onderwerp.

Ik was ME.
Ik heb MEZELF gesneden.
Hij vergist ZICH.
Je hebt JE vergist.

Slide 14 - Slide

Aanwijzende voornaamwoorden
Die schoenen wil ik graag hebben.
Is Joost er al? Nee, die heb ik nog niet gezien.
Is Joost er al? Nee, ik heb hem nog niet gezien.

Wie wat/ is de antecedent? Naar wie/ wat wordt verwezen?
Verwijst naar zelfstandige naamwoorden.

Slide 15 - Slide

Vragend voornaamwoord
wie
wat
welke 
wat voor een                      (Leer ze uit je hoofd!)

Slide 16 - Slide

Onbepaald voornaamwoord
- Verwijzen naar iets vaags.

Niemand begrijpt dat.
Iedereen wil naar huis.
Mag is wat patat?

Slide 17 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
Verwijzen terug, staan dus achter het zelfstandig naamwoord.

Het meisje dat daar staat.
De jongens die daar lopen.

Slide 18 - Slide

Bijwoord
- Zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord of over een ander bijvoeglijk naamwoord.
- Zegt iets over een werkwoord.
- Rest

De is een heel mooie trui. Ik wil altijd naar huis.
Zij lacht hard. Ik vind dat leuk. Waar ga jij naartoe?

Slide 19 - Slide

Congruentiefouten
Onderwerp en persoonsvorm komen niet overeen.

De jongens EET een patatje. (congruentiefout)
De jongens eten een patat. (congruent = goed)

Slide 20 - Slide