Thema 4 wonen H2 spelling grammatica

Lesdoel: Aan het einde van de les kan jij een voorzetsel herkennen. 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesdoel: Aan het einde van de les kan jij een voorzetsel herkennen. 

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat is het werkwoord in de zin:
Ik loop vandaag naar school
A
ik
B
loop
C
vandaag
D
school

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

wat is een lidwoord
A
de
B
het
C
een
D
alledrie de antwoorden zijn goed

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Welk lidwoord is het onbepaald lidwoord?
A
de
B
het
C
een

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin:
De kleine jongen loopt naar school.
A
de
B
kleine
C
jongen
D
loopt

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

wat is het zelfstandig naamwoord in de volgende zin:
Ik loop naar school.
A
ik
B
loop
C
naar
D
school

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Noem een voorbeeld van een voorzetsel:

Slide 7 - Mind map

This item has no instructions

Voorzetsels 
Voorzetsels geven een waar of wanneer aan. Ze staan meestal bij een zelfstandig naamwoord of aan het begin van een zin.

Vaak kun je een voorzetsel herkennen door er
…de kast of …het feest achter te zetten.

Bijvoorbeeld
voor, achter, naast, in, op, tijdens, sinds, bij, tot

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld
Voorbeelden van voorzetsels die een plaats aangeven:

 voor de kast, naast de kast,
in
de kast, uit de kast,
bovenop
de kast.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Wat is het voorzetsel in deze zin?

Ik werd gebeld toen ik op de fiets zat.
A
toen
B
op
C
de
D
fiets

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Voorbeeld
Voorbeelden van voorzetsels die een tijd aangeven:

voor
het feest, 
gedurende het feest,
sinds
het feest, na het feest.


Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Wat is het voorzetsel in deze zin?

Na de film was er nog een gesprek met de regisseur.
A
na
B
nog
C
er
D
een

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Voorbeelden
Bovenop de berg lag er sneeuw. 

Ik ben tijdens de film in slaap gevallen. 

Sinds de zomer is het vreselijk aan het regenen. 





Slide 13 - Slide

Bron foto: Giles Williams, Flickr

Wat is het voorzetsel in deze zin?

Gedurende de wedstrijd werd er luid gezongen.
A
gedurende
B
er
C
luid
D
de

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het voorzetsel in deze zin?

Er was gisteren een feest op de voetbalclub.
A
gisteren
B
op
C
een
D
er

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het voorzetsel in deze zin?

In het weekend gaan wij vaak wandelen.

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Wat is het voorzetsel in deze zin?

Ik heb hem sinds gisteren niet meer gezien.

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

Maak de opdrachten in het boek.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1 t/m 5
Klaar? 
Studiemeter spelling en grammatica - moeilijke woorden

Slide 19 - Slide

This item has no instructions