H4: grammatica (meewerkend voorwerp)

H4: meewerkend voorwerp
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H4: meewerkend voorwerp

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Je weet dat een zin volgens een bepaald bouwplan is opgesteld.
Je kunt de volgende zinsdelen benoemen:
- Werkwoordelijk gezegde
- Onderwerp
- Lijdend voorwerp
- Meewerkend voorwerp

Slide 2 - Slide

Wat behoort tot het
werkwoordelijk gezegde?

Slide 3 - Mind map

Welke vraag stel je om het
onderwerp te vinden?

Slide 4 - Mind map

Welke vraag stel je om het
lijdend voorwerp te vinden?

Slide 5 - Mind map

Gisteren heeft de directeur een lezing gehouden.
De directeur =
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp

Slide 6 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
Mijn scooter =
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp

Slide 7 - Quiz

De postbezorger overhandigde de klant de bestelling.
De bestelling =
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp

Slide 8 - Quiz

Ontleed de volgende zin.
Mijn moeder heeft een cheesecake gebakken.

Slide 9 - Open question

Ontleed de volgende zin.
Daarvoor had ze 100 gram suiker nodig.

Slide 10 - Open question

Ontleed de volgende zin.
Bastiaan geeft Jantine een piano voor haar verjaardag.

Slide 11 - Open question

Bastiaan geeft Jantine een piano voor haar verjaardag.

Slide 12 - Slide

Bastiaan | geeft         | Jantine | een piano | voor haar verjaardag.
Wie?         handeling  Aan wie?        Wat?           Waarvoor?

Slide 13 - Slide

Bastiaan | geeft | Jantine | een piano | voor haar verjaardag.
Ond          Wwg    Aan wie?        Lv           Waarvoor?

Slide 14 - Slide

Bastiaan | geeft | Jantine | een piano | voor haar verjaardag.
Ond         Wwg         MV             Lv           Waarvoor?

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Welke theorie over
het meewerkend voorwerp
heb je onthouden?

Slide 17 - Mind map

aantekening:
Hoe vind je het MV (meewerkend voorwerp)?
1. Eerst zoek je de PV, WWG, OND en LV.

2. Daarna stel je deze vraag:
Aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp = meewerkend voorwerp.
 TIP: als er geen LV is dan is er ook geen MV!!!

Slide 18 - Slide


controle: zet er AAN/ VOOR bij het zinsdeel of laat het weg  Als dat kan is het zinsdeel een MV.

Voorbeeld:
De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.
Aan/ voor + wie of wat + schrijft + de jongen + een liefdesbrief? - Meewerkend voorwerp: aan zijn vriendin.
De jongen schrijft zijn vriendin een liefdesbrief

Slide 19 - Slide


MAAR: Een zinsdeel dat met voor begint is niet ALTIJD een  meewerkend voorwerp.

VB: Voor mij staat een lange rij wachtenden.

Voor geeft hier een plaats aan. Niet voor wie iets bestemd is en is nu geen MV.

Slide 20 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin?

De postbezorger overhandigde de klant de bestelling.
A
De postbezorger
B
De klant
C
De bestelling
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 21 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin?

De docent Nederlands gaf de leerling een negen voor zijn toets.
A
de docent
B
de leerling
C
voor zijn toets
D
Er is geen meewerkend voorwerp.

Slide 22 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin?

Het mooiste schilderij van Rembrandt hangt aan de muur.
A
het mooiste schilderij van Rembrandt
B
van Rembrandt
C
aan de muur
D
Er is geen meewerkend voorwerp.

Slide 23 - Quiz