Klas 1MHb - les 15 - 21-10-2024 - GR WS §1 ww herkennen

Welkom bij Nederlands
Todo:
  • liggen de spullen die je nodig hebt op tafel?

Op tafel heb je liggen:
  • lesboek
  • schrift
  • pen

1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
Todo:
  • liggen de spullen die je nodig hebt op tafel?

Op tafel heb je liggen:
  • lesboek
  • schrift
  • pen

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen
  • Grammatica Woordsoorten (blz. 200-201)
       §1 Werkwoord

Slide 2 - Slide







Na het maken van WS § 1 kan/weet ik:
  • werkwoorden herkennen
Doel

Slide 3 - Slide

GR WS (blz. 200) §1 Werkwoord
Je maakt deze opdracht in groepjes van 4
Noem om de beurt een werkwoord. Ga daarbij het alfabet af: het eerste werkwoord begint met een a,  het tweede werkwoord met een b enzovoorts.
Ben je aan de beurt en weet je geen letter, dan ben je af.
Wie van jullie groepje wint?

Slide 4 - Slide

GR WS (blz. 200) §1 Werkwoord
Werkwoorden geven dat iets of iemand iets doet, of dat iets of iemand iets is.
- Jonas loopt naar school.
- Moeder is lief.

Werkwoorden hebben verschillende werkwoordsvormen.
Door de verschillende werkwoordsvormen kun je een werkwoord herkennen. 

Slide 5 - Slide

Oefening 
Jullie krijgen kaartjes met zinnetjes die door een tweejarige peuter zijn gezegd.
Bedenk wat de peuter eigenlijk wil zeggen. 
  • Je kunt de kaartjes in 2 gelijke groepen verdelen. Kijk daarvoor naar de betekenis van de hele zin. (Niet alleen naar de betekenis van een woord.)
  • Bedenk welk woord je tussen de twee woorden zou kunnen plaatsen om de betekenis uit te drukken (dus mama ... lief, papa ... slapen).

Slide 6 - Slide

Oefening 
  • Je hebt nu ontdekt dat een tweejarige peuter al twee soorten zinnen kan maken.
Door twee woorden bij elkaar te zetten kan de peuter al twee verschillende
betekenissen uitdrukken. Deze twee betekenissen vormen de basis van alle zinnen
die er bestaan. 

Wat zijn de twee betekenissen? Kijk goed naar de rijtjes die jullie hebben gemaakt.  

Slide 7 - Slide

GR WS (blz. 200) §1 Werkwoord
Weet je de werkwoordsvormen bij deze werkwoorden?

  • Lopen               => ik .......................
  • Fietsen             => hij ......................
  • zagen               => wij .....................

Slide 8 - Slide

GR WS (blz. 200) §1 Werkwoord
GR WS (blz. 200) 
Opdracht 2  
hele ww
ik
hij/zij/het
jullie/zij/wij
hij/zij/het
jullie/zij/wij
hij is/heeft
stoppen
stop
stopt
stoppen
stopte
stopten
gestopt
lopen
vegen
uitpakken

Slide 9 - Slide

Wat:
GR WS (blz. 200) §1 Werkwoord:
Maak opdracht 3 

Hoe:
Je mag samenwerken met je buurman/buurvrouw.
Je mag ook alleen werken.

Klaar:
Ga verder met opdrachten 4 t/m 8
(opdrachten 5 en 6 mag je in je boek maken).
 





Hulp nodig?
Kijk naar het stoplicht

rood: stil! 
Vraag het de docent als
je het echt niet meer weet.
geel: fluisterniveau 
Voor deze opdracht overleg je zachtjes met je buurman of buurvrouw.
groen:  fluisterniveau 
Kom je er zelf echt niet uit overleg dan met je buurman/buurvrouw of vraag het de docent .


Aan het werk!
timer
30:00

Slide 10 - Slide





Na het maken van § 1 kan/weet ik:
  • werkwoorden herkennen

Doel

Slide 11 - Slide

Huiswerk
Donderdag 24 oktober
Maken:
GR WS §1 (blz. 200): opdrachten 2 t/m 8.
Opdrachten 2, 5 en 6 mogen in je flexboek gemaakt worden.











Slide 12 - Slide