Dier Fokkerij en Voortplanting Les 4

Fokkerij en Voortplanting Les 4
1 / 16
next
Slide 1: Slide
DierverzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Fokkerij en Voortplanting Les 4

Slide 1 - Slide

Welke begrippen zijn nog onduidelijk?

Slide 2 - Mind map

Begrippen
Genotype = de code die op de genen staat

Fenotype = wat je kunt waarnemen van een erfelijke eigenschap

Slide 3 - Slide

Begrippen
Chromosomen = staafvormige dragers van erfelijke 
informatie.

Genen = de plaats waar de eigenschappen liggen / 
naam van de eigenschap bv. oogkleur

Allelen = een uitingsvorm van een eigenschap zoals 
dat op een gen staat bv. Blauw of bruin.



Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Begrippen
Diploïd = alle chromosomen zijn aanwezig in paren.

Haploïd = één chromosoom aanwezig van elk 
chromosomenpaar.

Gameet = geslachtscel (eicel / zaadcel).



Slide 6 - Slide

Begrippen
Geslachtschromosoom = het chromosoom die het geslacht 
van het individu bepaalt (X/Y).

Reductiedeling = het splitsen van diploïde cellen in 
haploïde cellen = het ontstaan van geslachtscellen

Bevruchting = het versmelten van twee haploïde cellen 
in één diploïde cel.



Slide 7 - Slide

Begrippen
Homozygoot = de beide genen zijn hetzelfde (Fokzuiver) bv. AA of aa

Heterozygoot = de genen verschillen (Fokonzuiver) bv. Aa


Slide 8 - Slide

Begrippen
F1 generatie = de 1e nakomelingen van de kruising.

F2 generatie = de tweede generatie nakomelingen van een kruising.
(Meestal F1 X F1 maar ook de nakomelingen van een kruising met minimaal één dier van de F1 kruising).


Slide 9 - Slide

Begrippen
Dominant = overheersende uitingsvorm van een eigenschap.

Recessief = terugtrekkende uitingsvorm van een eigenschap.(wordt onderdrukt door een dominante uitingsvorm)


Slide 10 - Slide

Begrippen
Monohybride kruising
Een kruising tussen twee individuen die één eigenschap met elkaar 
verschillen bv. Oogkleur


Dihybride kruising
Een kruising tussen twee individuen die in twee eigenschappen met elkaar 
verschillen bv. Oogkleur en tong oprollen


Intermediaire vererving
Beide uitingsvormen vererven even sterk. Er ontstaat een tussenvorm.



Slide 11 - Slide

Oefenen met kruisingsschema's

Slide 12 - Slide

Monohybride kruising
Zwartbonte homozygote stier x roodbonte homozygote koe
Zwartbont is dominant

1. Wat is het genotype van de ouderdieren?
2. Maak het kruisingsschema
3. Wat is het fenotype van de F1?



Slide 13 - Slide

Monohybride kruising
Homozygote stier zonder gladde tong X koe met gladde tong
Gladde tong is een recessieve eigenschap

1. Wat is het genotype van de ouderdieren?
2. Maak het kruisingsschema.
3. Hoe ziet de F1 eruit?



Slide 14 - Slide

Intermediaire vererving
Intermediaire eigenschap wil zeggen dat beide eigenschappen even sterk zijn, dus dat er een tussenliggende eigenschap ontstaat (werkt niet met A en a, maar met bijvoorbeeld A en B)
  • Zwart (ZZ) x wit (WW) wordt bijvoorbeeld gevlekt (ZW)

Zwarte beer x witte zeug
1. Wat is het genotype van de ouderdieren?
2. Maak het kruisingsschema.
3. Hoe ziet de F1 eruit?


Slide 15 - Slide

Voorbeeld 1:

Zwarte hengst x witte merrie
Zwart is dominant

1. Wat is het genotype van de ouderdieren?
2. Maak het kruisingsschema.
3. Hoe ziet de F1 eruit?



Voorbeeld 2:

Zwarte hengst x witte merrie
Intermediaire eigenschap

1. Wat is het genotype van de ouderdieren?
2. Maak het kruisingsschema.
3. Hoe ziet de F1 eruit?

Slide 16 - Slide