1HV Blok 5 Over taal kennen/kunnen, liggen/leggen en als/dan

1HV - Blok 5  Over taal
Over taal
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

1HV - Blok 5  Over taal
Over taal

Slide 1 - Slide


Slide 2 - Slide

Doelen van de les
Jullie weten straks het verschil tussen 
  • kennen en kunnen; 
  • liggen en leggen; 
  • als en  dan; 
en jullie kennen de juiste vorm toepassen.

Slide 3 - Slide

Doelen van de les
Jullie weten straks het verschil tussen
  • kennen en kunnen;
  • liggen en leggen;
  • als en  dan;
en jullie kunnen de juiste vorm toepassen.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Kennen
Kunnen
mogelijk zijn
bekend zijn met iets/iemand.
lijdend voorwerp
hulpwerkwoord

Slide 6 - Drag question

Vul het juiste werkwoord in.
Ken / kun jij de voetballer Reginald Faria?
A
ken
B
kun

Slide 7 - Quiz

Vul het juiste werkwoord in.
Henk kan / ken heel goed telefoonnummers onthouden.
A
kan
B
ken

Slide 8 - Quiz

Vul het juiste werkwoord in.
Ze hebben goed geoefend en kennen / kunnen de regels.
A
kennen
B
kunnen

Slide 9 - Quiz

LIGGEN 


LEGGEN


Slide 10 - Slide

LIGGEN 

Zich in liggende toestand bevinden.

Ik lig heerlijk in 
deze strandstoel.
LEGGEN

Je geeft iets 
ergens een plaats.

Ik leg het boek 
neer.

Slide 11 - Slide

Vul het juiste werkwoord in.
De dvd's liggen/leggen op de kast.
A
liggen
B
leggen

Slide 12 - Quiz

Vul het juiste werkwoord in.
Ik leg/lig de dvd's op de kast.
A
lig
B
leg

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Video

als
dan
gelijkheid
ongelijkheid
twee keer zo zwaar ...
groter ...

Slide 15 - Drag question

Hoe is de regel?
Bij ongelijkheid of verschil gebruik je dan
Hij houdt meer van rockmuziek dan zijn broer.

Bij gelijkheid gebruik je als.
Maar hij heeft zijn muziek net zo hard staan als hij.
Bij ongelijkheid in combinatie met het woord zo gebruik je als
Hij heeft de muziek vijf keer zo hard staan als hij.

Slide 16 - Slide

Is deze zin correct?

Hij is groter als mij.
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

Hij is groter als mij.
Het gaat om een ongelijkheid gaat en dus gebruik je dan
'Mij' is ook fout. Als je de zin langer maakt, hoor je het: 
Hij is groter dan ik ben. 

De goede zin is daarom: 
Hij is groter dan ik.

Slide 18 - Slide

Vandaag ben ik even slim als / dan hem / hij.
A
als en hem
B
als en hij
C
dan en hem
D
dan en hij

Slide 19 - Quiz

Mevrouw Mouthaan is jonger dan / als ik / mij.
A
als en ik
B
als en mij
C
dan en ik
D
dan en mij

Slide 20 - Quiz

Hij is vijf keer zo groot als / dan
ik / mij.
A
als en ik
B
als en mij
C
dan en ik
D
dan en mij

Slide 21 - Quiz

Schrijf drie dingen op
die je deze les hebt geleerd.

Slide 22 - Open question

Stel één vraag over iets wat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 23 - Open question

Huiswerk
We gaan oefenen met de stof van vandaag.

Blok 5
Lezen par. 9.2, maken opdr. 43
Lezen par. 9.3, maken opdr. 44

Slide 24 - Slide