Maatwerk werkwoordspelling les 2

Werkwoordspelling
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

Werkwoordsvormen
Er zijn 7 verschillende werkwoordsvormen: 
- persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
- persoonsvorm verleden tijd (pvvt)
- voltooid deelwoord (volt. dw)
- onvoltooid deelwoord (onvolt. dw)
- Infinitief (inf) --> hele werkwoord
- Bijvoeglijk naamwoord (bn)
- Gebiedende wijs (gw)

Slide 2 - Diapositive

Als de laatste letter van de stam in 't exkofschip zit, krijgt de pvvt ... erachter
A
-de(n)
B
-te(n)

Slide 3 - Quiz

Welke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank?
A
sterke
B
zwakke

Slide 4 - Quiz

Welke werkwoorden horen niet bij de rest?
A
hopen, geloven
B
tekenen, schilderen
C
lezen, schrijven
D
schrobben, poetsen

Slide 5 - Quiz

'Gebeurdt' schrijf je als...
A
pvtt
B
pvvt
C
vd
D
je je docent wilt pesten en opzettelijk fouten maakt met niet bestaande vormen

Slide 6 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Vorige week (aanvaarden) Joep Anna’s excuses niet.

Slide 7 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Wie (houden) jij voor de gek?

Slide 8 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Het (verwarmen) zwembad was toch nog steeds heel koud.

Slide 9 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

(Fluiten) liep Joris over straat.

Slide 10 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

(Worden) toch eens volwassen!

Slide 11 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De brief (worden) opnieuw gelezen.

Slide 12 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

(Vinden) je zus ook dat je moet gaan?

Slide 13 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Het is al voor de tiende keer (gebeuren).

Slide 14 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Hij (lachen) mij gisteren vierkant uit.

Slide 15 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Vorige maand (wachten) de slachtoffers tevergeefs op de politie.

Slide 16 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Jammer genoeg (gebeuren) dat wel eens en dat vind ik jammer.

Slide 17 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Janne is (verhuizen) naar Groningen.

Slide 18 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Vanwege een storing (rijden) de trein vandaag niet verder.

Slide 19 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Gisteren (mixen) Maryam de ingrediënten voor het deeg.

Slide 20 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Ik (vermoeden) van wel.

Slide 21 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De bezorger (overhandigen) mij gisteren een prachtig boeket.

Slide 22 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Wij hebben de hele avond (dansen).

Slide 23 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De docent heeft dat (beloven).

Slide 24 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Jij (voeden) jouw kinderen heel vrij op.

Slide 25 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De (verwachten) woedeaanval bleef uit.

Slide 26 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De leraar heeft dat echt (beweren).

Slide 27 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Erik heeft van zijn vakantiegeld een zakmes (kopen).

Slide 28 - Question ouverte

Bij welke werkwoordsvorm hoort het grootgedrukte woord?

Karel en Hans hebben alvast online INGECHECKT voor hun vlucht naar Zuid-Afrika.
A
pvvt
B
volt dw
C
inf
D
gw

Slide 29 - Quiz

Bij welke werkwoordsvorm hoort het grootgedrukte woord?

DANSEND liep het vrolijke kind door de straat.
A
pvtt
B
volt dw
C
onvolt dw
D
bn

Slide 30 - Quiz

Bij welke werkwoordsvorm hoort het grootgedrukte woord?

De VERBRANDE huizen zijn volledig verwoest.
A
bn
B
volt dw
C
inf
D
onvolt dw

Slide 31 - Quiz

Bij welke werkwoordsvorm hoort het grootgedrukte woord?

Ik heb me zeer VERBAASD over jouw gedrag.
A
pvtt
B
volt dw
C
pvvt
D
bn

Slide 32 - Quiz

Bij welke werkwoordsvorm hoort het grootgedrukte woord?

Wat GEBEURT er met de afgedankte kleding?
A
pvtt
B
volt dw
C
pvvt
D
bn

Slide 33 - Quiz

Bij welke werkwoordsvorm hoort het grootgedrukte woord?

MELD jij de docent dat zij zich overal mee bemoeit?
A
pvtt
B
volt dw
C
inf
D
gw

Slide 34 - Quiz