Je kunt vaststellen of je als huurder recht hebt op huurtoeslag;
Je kunt kosten noemen waarmee je te maken hebt als je een huis koopt;
Je kunt uitleggen wat een hypothecaire lening is;
Je kunt voorbeelden noemen van gemeentelijke belastingen.
Slide 4 - Diapositive
Uitleg en instructie...
Slide 5 - Diapositive
Hoe wil je wonen?
Wat is het verschil tussen kopen en huren?
Wat zijn de voor- en nadelen van kopen/huren?
Wat past het beste bij jou?
Slide 6 - Diapositive
Huis kopen
Eigenaar van het huis
Afsluiten hypotheek
Rente betalen
Zelf alle onderhoud betalen
Mag het huis aanpassen
OZB betalen, overdrachtsbelasting & notariskosten
Kan in waarde stijgen/dalen
Hypotheek vaak voor 30 jaar
Huis huren
Geen eigenaar van het huis
Ondertekenen huurcontract
Opzegtermijn
Alleen klein onderhoud betalen
Groot onderhoud wordt gedaan door de verhuurder
Huis in originele staat terug
Flexibel
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Vidéo
Actueel:
Sociale huurgrens: €879,66
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m 6 van paragraaf 2.3Hoe wil je wonen?
Vragen? Eerst zelf opzoek naar het antwoord, na 5 minuten hulp vragen
timer
5:00
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
De hypotheek bestaat uit aflossing en rente
Rente betaal je maar zorgt NOOIT voor daling van de hypotheekschuld.
Slide 14 - Diapositive
Rekensom hypothecaire lening
Stel je sluit een lineaire hypotheek af van € 240.000. De looptijd van de lening is 30 jaar. De rente bedraagt 3% per jaar. Aan rente en aflossing betaal je in het eerste jaar samen € 14.600.
Hoeveel lossen ze in het eerste jaar af op hun hypotheek?
Totale bedrag jaar 1 = aflossing + rente = € 14.600 Rente = € 220.000 x 3 = € 6.600 100 Aflossing = € 14.600 - € 6.600 = € 8.000 Elk jaar wordt er namelijk afgelost € 240.000 : 30= € 8.000
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
Zijn er vragen
Slide 17 - Diapositive
Maken opdrachten
Je hebt 15 minuten de tijd voor het maken van
opgave 1 t/m 7 van paragraaf 1.1
Klaar?
Maak van de plusopdrachten 1+2+3
timer
15:00
Slide 18 - Diapositive
Bespreken opgave 1 t/m 7
Slide 19 - Diapositive
Huiswerk volgende les
H. 2.3
Maken opdrachten 5 t/m 10
Slide 20 - Diapositive
Huiswerk bespreken
H. 2.3: opdrachten 5 t/m 10
Slide 21 - Diapositive
Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
Je kunt uitleggen wat de woningmarkt is;
Je kunt vaststellen of je als huurder recht hebt op huurtoeslag;
Je kunt kosten noemen waarmee je te maken hebt als je een huis koopt;
Je kunt uitleggen wat een hypothecaire lening is;
Je kunt voorbeelden noemen van gemeentelijke belastingen.
Slide 22 - Diapositive
Wat is een sociale huurwoning?
A
een woning betaald met een lening van de bank
B
een woning met een huur boven de huurgrens
C
een woning voor mensen met een laag inkomen
D
een woning waar je eigenaar van wordt
Slide 23 - Quiz
De woningmarkt bestaat uit:
A
huurwoningen
B
koopwoningen
C
huur- en koopwoningen
D
geen van de antwoorden
Slide 24 - Quiz
Wat betekent Ozb?
A
Overige
zaakbelasting
B
Onbelaste zaakbelasting
C
Ondernemers-zaakbelasting
D
Onroerende zaakbelasting
Slide 25 - Quiz
Hoeveel is je schuld na 1 jaar als je een lineaire hypotheek van 30 jaar afsluit voor €600.000?
A
€546.000
B
€580.000
C
€560.000
D
€600.000
Slide 26 - Quiz
De inwoners van de gemeente Boszicht moeten gemeentelijke belasting betalen. De onroerendezaakbelasting (OZB) is de belangrijkste. Wie betaalt de OZB?
A
Huurders van een huis of andere gebouwen
B
Eigenaren van een huis of andere gebouwen
C
De gemeente
Slide 27 - Quiz
Waaruit bestaan de kosten koper (k.k.) bij een bestaande woning?
A
BTW en notariskosten
B
BTW en overdrachtsbelasting
C
Notariskosten en overdrachtsbelasting
Slide 28 - Quiz
Wat is een hypotheek?
A
geldlening voor een auto
B
een bibliotheek voor huizen
C
een grote spaarpot voor je huis
D
een geldlening voor een huis
Slide 29 - Quiz
Welke belasting ''vangt'' de gemeente nog meer?
A
Loonbelasting
B
BTW
C
Afvalstoffenheffing
Slide 30 - Quiz
Een lening om een woning te kopen noem je...
A
Rente
B
Hypotheek
C
Huurlasten
Slide 31 - Quiz
waar of niet waar? Kosten koper (k.k.) betaal je bij nieuwe en bestaande woningen
A
waar
B
niet waar
Slide 32 - Quiz
De huurwoning van Hans kost €700 per maand. Hij krijgt €145 huurtoeslag. Hoeveel procent is de huurtoeslag van de totale huur van de woning?
A
15,6%
B
17,8%
C
19,2%
D
20,7%
Slide 33 - Quiz
wie won het euro songfestival
A
Rusland
B
Nederland
C
Oekraïne
D
Engeland
Slide 34 - Quiz
Sociale huurwoningen zijn er voor mensen met een hoog inkomen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 35 - Quiz
Juist of onjuist? Als je een hypotheek afsluit, heb je altijd een onderpand.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 36 - Quiz
Je verdient nog niet zoveel geld. Je wil wel een huurwoning voor jezelf. Je hebt recht op:
A
Kinderbijslag
B
Zorg toeslag
C
Bijstand uitkering
D
Huurtoeslag
Slide 37 - Quiz
De woningmarkt bestaat ALLEEN uit alle woningen die te koop staan.
A
Niet Waar
B
Waar
Slide 38 - Quiz
Kan je "de woningmarkt" echt bezoeken?
A
Ja, dat kan elke zaterdag
B
Nee, dit is een begrip;Het totaal van alle woningen die te koop staan en de mensen die ze willen kopen
C
Alleen op afspraak
Slide 39 - Quiz
Jaïr wil een woning kopen van € 365.000. De notariskosten zijn € 450. De overdrachtsbelasting is 2%. Wat zijn de totale aankoopkosten van Jaïr?
A
€ 371.750
B
€ 372.750
C
€ 373.750
D
€ 374.750
Slide 40 - Quiz
Achter de vraagprijs van een woning staat vaak Kosten Koper (K.K.) Wie moet dit betalen?