Werkwoordsvormen wk 49

1 / 51
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Waarom moet ik de persoonsvorm kunnen herkennen?

Slide 2 - Question ouverte

Slide 3 - Diapositive

Hoe herken ik de persoonsvorm?

Slide 4 - Question ouverte

Slide 5 - Diapositive

Wat wordt bedoeld met de 'stam + t' regel?

Slide 6 - Question ouverte

Kies de juiste persoonsvorm (tt):

Het kind ……. (branden) zijn vingers aan de kaars.
A
brant
B
brand
C
brandt

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste persoonsvorm (tt):

(Vinden)…… je het ook zo'n leuke les?
A
vindt
B
vind
C
vint

Slide 8 - Quiz

Kies de juiste persoonsvorm (tt):

(Laden) …… je zus haar telefoon op?
A
laadt
B
laat
C
laad

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Diapositive

Naast de persoonsvorm hebben jullie nog een werkwoordsvorm geleerd.
Welke is dat?

Slide 11 - Question ouverte

Ge-, be-, ont-, ver-, her- 
Woorden, die hiermee beginnen zijn lastig. 
bijvoorbeeld:
Jan verstuurt een bericht.
Jan heeft een bericht verstuurd.

Versturen - en = verstur --> 
1. r zit niet in  't x-kofschip, dus verstuurd! 
2. Verlengproef --> verstuurde

Slide 12 - Diapositive

Werkwoordsvorm = ?
Ik heb een schat GEVONDEN.
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord

Slide 13 - Quiz

Werkwoordsvorm = ?
Dat je dat niet SNAPT!
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord

Slide 14 - Quiz

Werkwoordsvorm = ?

Heb je het nu GESNAPT?
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord

Slide 15 - Quiz

Werkwoordsvorm = ?
Ik heb me in een snoepje VERSLIKT.
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord

Slide 16 - Quiz

Werkwoordsvorm = ?
Bo VERSLIKT zich dagelijks.
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord

Slide 17 - Quiz

Gisteren heb ik gezwommen.


Wat is het voltooid deelwoord in deze zin?
A
Gisteren
B
gezwommen
C
heb
D
ik

Slide 18 - Quiz

Na de wedstrijd ben ik van de trap gevallen.


Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
wedstrijd
B
trap
C
ben
D
gevallen

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Diapositive

Werkwoordspelling

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Het enkelvoud of meervoud van de persoonsvorm hangt af van het enkelvoud of meervoud van […].

Slide 24 - Question ouverte

Mijn broer is (vragen) als penningmeester.
A
gevraagt
B
gevraagdt
C
gevraagd

Slide 25 - Quiz

Hij heeft te veel tijd aan zijn hobby’s besteed. Hierdoor heeft hij zijn studie (verwaarlozen).

A
verwaarloosd
B
verwaarloost
C
verwaarloosdt

Slide 26 - Quiz

Werkwoordsvorm = ?
Marcel WON de marathon.
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd ZWAK
C
persoonsvorm verleden tijd STERK
D
voltooid deelwoord

Slide 27 - Quiz

Werkwoordsvorm = ?
Marcel heeft de marathon GEWONNEN.
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd ZWAK
C
persoonsvorm verleden tijd STERK
D
voltooid deelwoord

Slide 28 - Quiz

De kapster heeft de hond geknipt.

Wat is hier de persoonsvorm?
A
hond
B
geknipt
C
heeft
D
kapster

Slide 29 - Quiz

WERKWOORDSPELLING

Koeman  [ ........................ ] de internationals naar voren.

Sinds kort  [ ........................ ] Peter 3 dagen per week.

Per abuis [ ........................ ] ik de relevante bestanden.

Die mop [ ........................ ] hij met zijn vrienden.

In juli en augustus [ ........................ ] we wekelijks!

Doordat de onoplettende jongen [ ...................... ]  op

de fiets, is hij tegen een lantaarnpaal  [ ...................... ].
schuifde
schoof
zwem
verwijder
deelde
fietste
apte
zwemt
verwijdert
deeldde
fietsten
appte
gecrashd
gecrasht

Slide 30 - Question de remorquage

Wat is het infinitief van een werkwoord?

Slide 31 - Carte mentale

Welk werkwoord hieronder is de infinitief?
A
loop
B
liep
C
lopen
D
loopt

Slide 32 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond

Slide 33 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond

Slide 34 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Sturen jullie ook altijd kerstkaarten?
A
jullie
B
kerstkaarten
C
Sturen

Slide 35 - Quiz

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 36 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
A
Een persoon
B
Geen werkwoord
C
Altijd een werkwoord!
D
Een voltooid deelwoord

Slide 37 - Quiz

Wat is in de onderstaande zin het hele werkwoord?

Het publiek moest lang op de huldiging wachten.
A
moest
B
wachten
C
het publiek
D
de huldiging

Slide 38 - Quiz

Wat is het hele werkwoord in de onderstaande zin?

De komende jaren zal de temperatuur stijgen.
A
zal
B
stijgen
C
de temperatuur
D
de komende jaren

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Vidéo

Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin:

Hebben Anouk en Wendy de opdracht nog niet gemaakt?
A
Anouk en Wendy
B
Hebben
C
de opdracht
D
gemaakt

Slide 41 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin:

Gisteravond hebben veel mensen naar het nieuwe programma gekeken.
A
gisteravond
B
hebben
C
gekeken
D
veel mensen

Slide 42 - Quiz

Wat is het tegenwoordig deelwoord?
A
Een voltooid deelwoord
B
Een onvoltooid deelwoord

Slide 43 - Quiz

Tegenwoordig deelwoord
Werkwoord dat aangeeft dat iets gebeurt terwijl er ook iets anders gebeurt of gebeurde.

bijvoorbeeld: Jan viste mopperend plastic uit het kanaal. 
Huilend zit Jannet in de klas.

REGEL: Voeg een d toe achter het hele werkwoord.




Slide 44 - Diapositive

Huilend sprong het meisje in het koude water. Wat is TD?

Slide 45 - Carte mentale

Waarom staat Max altijd lachend op foto's? Wat is TD?

Slide 46 - Carte mentale

In welke zin staat een tegenwoordig deelwoord?
A
Gisteren lachte ik veel.
B
Lachend rende ze de klas uit.
C
Ik had nooit eerder zo hard gelachten.
D
Wij moesten lachen om die grap.

Slide 47 - Quiz

In welke zin(nen) staat een tegenwoordig deelwoord?
A
Haar kamer ruimde Ina mopperend op.
B
Ik heb gemopperd op mijn moeder.
C
Gisteren mopperde mijn zusje over alles.
D
Zij is mopperend naar huis gefietst.

Slide 48 - Quiz

Hoe maak je een tegenwoordig deelwoord?

Slide 49 - Question ouverte

Ik kan alle werkwoordsvormen HERKENNEN in zinnen.
0100

Slide 50 - Sondage

Ik kan alle werkwoordsvormen GOED SPELLEN in zinnen.
0100

Slide 51 - Sondage