Paragraaf 2.1

GROEPSVORMING
Paragraaf 2.1
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

GROEPSVORMING
Paragraaf 2.1

Slide 1 - Diapositive

Na deze les weet je ...
  • ... wat het hoofdconcept binding inhoudt.
  • ... welke verschillende typen bindingen mensen kunnen hebben.
  • ... wat het kernconcept groepsvorming inhoudt.
  • ... hoe het proces van in- en uitsluiting werkt.
  • ... wat sociale controle inhoudt.
  • ... wat het verschil tussen stereotypen en vooroordelen zijn.

Slide 2 - Diapositive

BINDING
Binding verwijst naar de relaties en onderlinge afhankelijkheden:
  • Tussen mensen in een gezin of familie;
  • Tussen leden van een groep;
  • In de maatschappij;
  • Op het niveau van de staat.

Bijvoorbeeld: Nederland voelen zich verbonden doordat we allemaal Nederlands spreken en dezelfde cultuur hebben.

Slide 3 - Diapositive

Met wie voel jij je verbonden?

Slide 4 - Carte mentale

TYPEN BINDINGEN
Mensen zijn afhankelijk van elkaar en daarom aan elkaar verbonden. Er zijn vier typen bindingen:
  1. Affectieve bindingen
  2. Cognitieve bindingen
  3. Economische bindingen
  4. Politieke bindingen

Slide 5 - Diapositive

Affectieve binding
Emotionele binding. Affectieve bindingen verwijzen naar gevoelens om ergens bij te horen.

Slide 6 - Diapositive

Cognitieve binding
Bindingen en afhankelijkheden die te maken hebben met de overdracht en verwerving van kennis.  
 

Slide 7 - Diapositive

Economische binding
Binding die te maken heeft met werk, geld en met goederen die nodig zijn voor het bestaan.

Slide 8 - Diapositive

Politieke binding
Bindingen die te maken hebben met zaken die geregeld moeten worden op het gebied van bijvoorbeeld onderwijs en zorg.

Dit zijn zaken die door de overheid geregeld worden op basis van de wet.

Slide 9 - Diapositive

Bij deze type binding gaat het om collectieve diensten en goederen.
A
Affectieve binding
B
Cognitieve binding
C
Economische binding
D
Politieke binding

Slide 10 - Quiz

Kinderen leren lezen met behulp van een docent.
A
Affectieve binding
B
Cognitieve binding
C
Economische binding
D
Politieke binding

Slide 11 - Quiz

Voor het leggen van een wifi-netwerk is een docent afhankelijk van een IT-er.
A
Affectieve binding
B
Cognitieve binding
C
Economische binding
D
Politieke binding

Slide 12 - Quiz

Je gaat samen met je vrienden op vakantie.
A
Affectieve binding
B
Cognitieve binding
C
Economische binding
D
Politieke binding

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Vidéo

GROEPSVORMING
Bindingen die tussen meer dan twee mensen tot stand komen, doordat ze elkaar beïnvloeden en gemeenschappelijke waarden en normen ontwikkelen.


Slide 15 - Diapositive

VORMEN VAN EEN GROEP
Bij groepsvorming bestaat een groep nog niet, deze wordt gevormd.

Bindingen kunnen leiden tot groepsvorming, bijvoorbeeld als:
  • Ze iets met elkaar delen (zoals: hobby of interesse)
  • Ze dezelfde waarden hebben (zoals: geloof)
  • Ze dezelfde belangen hebben (zoals: werknemers)
  • Ze gelijke ervaringen hebben (zoals: soldaten)

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Sociale controle
Wanneer mensen anderen ertoe dwingen om zich te houden aan de normen van de groep.

Slide 19 - Diapositive

Informele sociale controle
Dit vindt plaats wanneer groepsleden elkaar wijzen op de waarden en normen van de groep.

Slide 20 - Diapositive

Formele sociale controle
Dit vindt plaats wanneer mensen vanuit hun beroep of functie (of vanuit regels) anderen op de regels wijzen.

Slide 21 - Diapositive

Stereotypen
Vaststaande gegeneraliseerde beelden (beelden waar iedereen van de groep aan voldoet) en ideeën over een groep mensen (alle Nederlanders lopen op klompen).

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Vidéo

Vooroordelen
Vooringenomen meningen over een groep mensen. Bijvoorbeeld: alle meisjes zijn zwak in wiskunde.

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Vidéo

NIET MEER BIJ DE GROEP
Er zijn situaties waarin personen niet (meer) bij een groep horen:

1. Niet meer bij de groep kunnen horen. (Afhaken = niet per se eigen keuze)
2. Niet meer bij de groep mogen horen. (Uitsluiting = geen eigen keuze)
3. Niet meer bij de groep willen horen. (Dropping out = eigen keuze)

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Vidéo

(In)formele groepen
Formele groepen
Informele groepen
  • Er is sprake van een hiërarchie
  • Alle leden van de groep hebben een rol
  • Regels zijn vastgelegd op papier
  • Er zijn doelen en normen voor de groep
  • Bijvoorbeeld: bedrijfsafdeling
  • Mensen kennen elkaar goed en  voelen zich emotioneel met elkaar verbonden.
  • Geen officiële of vastliggende afspraken
  • Rollenstructuur is flexibel
  • Bijvoorbeeld: vriendengroep

Slide 28 - Diapositive